Oud Javaanse monumenten in Surabaja door Dr. H. J. de Graaf Van Java's vier grootste steden: Djakarta (Batavia), Bandoeng, Semarang en Soerabaja bezit alleen de zg. krokodillenstad enige voorbeelden van Javaanse bouwkunst. Dit is te begrijpen. Batavia werd pas in 1619 gesticht en van het oude Djakarta is niets meer te vinden, als er ooit iets bijzonders geweest is. Bandoeng werd tot in het begin dezer eeuw nog de bergdesa genoemd en is toen pas opgebloeid. Semarang is niet zo oud als het lijkt. Nog in de 17e eeuw werd het door Japara als haven stad overvleugeld en eerst toen het kantoor der Compagnie daarheen werd over geplaatst begon de opbloei als de toegangspoort van Midden-Java. Ik geloof zelfs dat de Gedong Batoe het oudste van Semarang is, met zijn omliggende graven, en dat is ten slotte een Chinees heiligdom. Soerabaja daarentegen is een eeuwen oude stad, die reeds vermaard was in de dagen van Madja-Pait. Voor zijn oude roem behoeft het heus niet het merkwaardige boek van de Hr. Von Faber, "Er werd een stad geboren", dat in elk geval van veel liefde voor de geboortestad van de schrijver getuigt. Maar voor zijn stoute beweringen zal hij wat stelliger bewijzen dienen aan te voeren, dan hij thans heeft gedaan Op de delta, tussen Kali Pegirian en Kali Mas moeten zich de oudste Soe- rabajanen gevestigd hebben en ten westen daarvan zal een vorstenverblijf gesticht zijn, waarnaar thans nog ver schillende stegen heten: Gang Kraton. Behalve de ommuurde Kraton zal ook de stad sterke wallen bezeten hebben. De omtrek bedroeg vijf uren gaans. De helft daarvan werd verdedigd door een muur, de andere helft door een wal. Om de honderd meter vond men er rechthoekige bastions, van waaruit de verdedigers langs de muur konden schieten. Deze bolwerken bezaten tien tot 12 stukken geschut. Er waren niet alleen landpoorten, doch ook water poorten, want de stad strekte zich over de beide genoemde rivieren uit. Daar stonden dan een 15 tot 20 ge wapende krijgers bij, die van de in komende waren 10% tol hieven. Aldus beschrijft ons Artus Gijsels, een tijdgenoot en opponent van Jan Pie- tersz. Coen, het door hem bezochte Soerabaja. Over de Kraton sprekende verhaalt hij, dat ook deze ommuurd was. Er was natuurlijk een grasloze aloen-aloen, waarop veel schone linde bomen (lees: waringins, die immers ook geschoren werden) prijkten. De koning van Soerabaja troonde, net als zijn Mataramse collega, nog op een platte steen, terwijl zijn hovelingen in het zand mochten zitten. Soms placht de vorst in een grote wagen rond te rijden, die door vier grote buffels ge trokken werd. De uitgestrekte pasar was wel zes maal zo groot als het Haagse Buitenhof. Behalve dat er han del werd gedreven, placht men er ook de misdadigers ter dood te brengen, b.v. door krissen of verbranden. Daar lag ook een deel van 's Vorsten artil lerie, ijzeren en bronzen stukken. Wat is er van al deze heerlijkheid over? Niets! Daar de stad zo sterk was, kon zij niet worden bestormd. Trouwens, hoe zou men een leger in de moeras sen en sawah's, die de stad omringden, hebben kunnen legeren. Zij is pas in handen van de befaamde sultan A- goeng van Mataram gevallen na een langdurige blokkade en het afdammen der rivier. In 1625 gaf de stad zich bij verdrag over. De laatste koning moest naar Mataram komen en de buitenste muren werden geslecht. Doch de mu ren van de Kraton bleven staan, zeker tot 1718. Die zullen pas verdwenen zijn na de vreselijke oorlog van dat jaar, toen de regent van Soerabaja in op stand kwam tegen de vorst van Mata ram en zijn bondgenoot, de Compag nie.. De stad is toen echt belegerd, werd aangevallen vanuit het noorden. Maan den lang heeft toen de strijd geduurd, wat de aanvallers veel doden door ziekten bezorgde. Ten slotte wisten de belegeraars de zware versterkingen der Soerabajanen te doorbreken en zij zagen de eigenlijke binnenstad voor zich met zijn vele "tempels" (mos keeën) en "dalems", vorstelijke ge bouwen, beveiligd door meters dikke muren. Berekend werd, dat het wel een maand zou kosten, om dit alles tegen de grond te gooien. Dit is dan ook gebeurd en "men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer", ge lijk de psalmist zegt van de door de stormwind weggevaagde "bloem des velds". Oud Soerabaja is verdwenen, maar niet helemaal. Hier en daar vindt de opmerkzame wandelaar in Soeraba ja nog sporen van de vroegere cultuur. Toen ik in 1926 voor het eerst in Indië kwam, vielen mij deze sporen op. Men moet er echt naar zoeken, want in de reisgids wordt er niets over verteld. Zelfs een er zo degelijk uitziende gids als Van Stockum's Travellers Hand book of Netherlands East-India ver meldt niet eens de Arabische kamp met de aldaar aanwezige grote mos kee, een der aanzienlijkste heiligdom men van Java, met zijn heilige graven. Trouwens het hele boek spreidt een opvallende onverschilligheid t.o.v. de Inheemse maatschappij ten toon met uitzondering van Bali. Doch dit was toen pas kort geleden in de mode ge komen, dank zij de geestdriftige pro- De heilige moskee van Ampèl in de Arabische kamp in Surabaja. Voor de moskee een stenen poort in oud-Javaanse stijl. (Foto J. H. von Faber, Oud-Soerabaja) 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 6