VERGANE GLORIE
msmm
- y»'\ s*».,- i
Het thans verdwenen standbeeld van de Lesseps aan de ingang van het Suez-kanaal.
Er wordt hard gewerkt aan het opruimen van de gevolgen van het conflict in
het Midden Oosten voor het Suez kanaal. Binnen afzienbare tijd zullen er weer
vele schepen het kanaal passeren en zal Port Said ontwaken uit de lethargie
waarin het, sinds de scheepvaart door het kanaal werd stilgelegd, verkeerde.
Maar het zal voor ons, Nederlanders, nooit meer worden wat het geweest is:
het knooppunt tussen Oost en West. Alleen de ouderen onder ons herinneren
zich nog hoe het stadje aan het beginpunt van het kanaal voor hen betekende,
dat de deur naar het Oosten openging in Port Said, of omgekeerd, het Oosten
werd verlaten voor de vleespotten van Europa. De trouwste bezoekers van
Port Said, de mailschepen van onderscheiden nationaliteit behoren tot het
verleden: niet meer vertrekken honderden Nederlanders naar Indië, of gaan
vandaar honderden Nederlanders met verlof naar EuropaWie de reis
onderneemt, al is hun aantal dan veel geringer, gaat per vliegtuig.
Hoe was het in het verleden, toen Port Said nog een knooppunt zonder weerga
was? Daarover een lezer van ons blad, die voor zijn kinderen wilde vastleggen
hoe het ging in die goede oude tijd.
Port-Saïd was in alle opzichten een
merkwaardige stad, die, voor zover ik
weet, in ieder geval in de vooroorlogse
tijd, vrijwel uitsluitend leefde van de
passerende schepen. Port-Saïd was
vergaarbak van alle mogelijkë rassen
en nationaliteiten en de lieden, die
zich daar vestigden waren niet altijd de
besten uit hun land van herkomst.
De speelhuizen en de prostitutie flo
reerden er en verder was er die einde
loze rij van grotere en kleinere winkels
en bazaars, waar je van alles en nog
wat, mooi en foeilelijk, kon krijgen.
Maar hoe rommelig het er ook kon zijn,
in Port-Saïd gingen de meeste passa
giers van boord, al was het alleen
om weer eens vaste grond onder de
voeten te hebben, maar toch ook, om
dat men, hoe dan ook, Port Saïd, on
danks alles, ook wel weer een bijzon
dere stad vond, waar je je wel kon
vermaken, als je wat oog had voor de
speciale folklore en als je ver bleef
van de ongure buurten. Maar je moest
er wel tegen kunnen, dat je gedurende
je hele verblijf daar, omringd werd
door hoogst hinderlijke en vasthouden
de kooplui, gidsen, slangenbezweer
ders, goochelaars en bedelaars, die je
haast niet van je af kon houden. In de
koloniale tijd was een effectieve ma
nier om die snaken van je af te houden
om ze hevig uit te vloeken en ze even
tueel met de vuisten of met een wan
delstok te dreigen. Een en ander had
waarschijnlijk tot gevolg, dat ze het
"g.v.d." soms heel duidelijk konden
gebruiken. Maar dit terzijde.
De ellende begon eigenlijk al bij het
verlaten van het schip in de tijd, dat de
schepen niet aan de kade afmeerden.
Want dan werd er een volledige veld
slag (of beter misschien zeeslag) ge
leverd tussen de bemanningen van de
roeibootjes, die de passagiers aan wal
zouden brengen. Dat begon dan al met;
loven en bieden over de overzetkosten
en als vreemdeling wist je natuurlijk
nooit, wat de juiste prijs was, hoewel
je als Indischgast toch wel wat gewend
was op het gebied van "tawarren",
maar in Port Saïd moest je dat veel
rigoureuzer doen. Een enkele keer
schijnt het weieens te zijn gebeurd,
dat de roeiers halverwege schip en
kade verklaarden het toch niet voor de
overeengekomen prijs te willen doen
en dan was het wel goed, als er een
paar stevige mannen aan boord waren,
die op de daartoe geëigende wijze or
de op zaken konden stellen. Maar, was
je eenmaal aan de wal, dan begon het
spectakel pas goed, want dan werd je
omringd door de reeds genoemde
kooplui, gidsen, etc. Ze spraken altijd
wel iets van zowat alle talen van de
wereld en dan nog op hun manier en
ze wisten natuurlijk altijd van welke
nationaliteit hun prooi was. Ze accep
teerden zowat alle muntsoorten - maar
vlak na de oorlog trokken ze hun neus
op voor de toen inderdaad niet erg
"harde", Indische (Nica) gulden.
Ze hadden een heel speciale manier
om de mensen aan te spreken, waarbij
ze er kennelijk vanuit gingen, dat de
mooiste toegedachte titulatuur, het
meeste geld zou doen rollen. Zo waren
de dames vaak "Madame la Comtesse"
(hoewel ook "Madame Marie" een ge
liefkoosde benaming was). De heren
waren "Monsieur Ie Baron" of "Mon
sieur Ie colonel", dan wel "Monsieur
Ie docteur" en weet ik wat voor ach
tenswaardige benamingen nog meer.
De heren der schepping werden ook
vaak bezworen, dat je toch echt een
mooie tas of halssnoer of wat dan ook,
moest kopen voor die mooie dame in
je gezelschap en zo ging dat maar
door. Ze waren nog moeilijker weg te
slaan dan vliegen op een warme zo
merdag. Hoe ze dat fysiek vol hielden
was me altijd een raadsel, want als ze
een groepje vreemdelingen eindelijk
eens loslieten, dan begon hetzelfde
feest bij een andere groep en zo ging
het maar door. Maar kennelijk konden
ze toch voldoende slachtoffers maken,
want anders zouden er niet zoveel zijn
geweest.
Het gebeurde ook vaak, dat men, om
eindelijk eens van de ellende af te zijn,
maar iets kocht, hoewel, veel bereikte
men daar niet mee, want een volgende
verkoper stond dan weer klaar om z'n
geluk te beproeven. Rustiger ging het
toe in de bekende winkel van Simon
Artz, of in de verschillende bazars,
waar men door de eigenaar met alle
plichtplegingen werd uitgenodigd bin
nen te gaan. Hij had natuurlijk altijd de
beste spullen; de rest had alleen rom
mel, of dat waren allemaal afzetters,
wat bij hem beslist niet het geval was.
Hoe standvastig men ook geweest
dacht te zijn, het eind van het liedje
was, dat weinigen erin slaagden, zon
der iets gekocht te hebben naar het
schip terug te keren.
Wat men meestal kocht, was leerwerk
of halssnoeren of sigarettenpijpjes van
barnsteen, dan wel sigaretten, omdat in
de vooroorlogse tijd Egyptische siga
retten zeer in de mode waren en die
daar beslist goedkoper waren dan el
ders. De inkopen werden meestal ge
daan uit de overweging, dat men voor
8