f
t
IN DE RIMBOE VAN SUMATRA (VII)
OP HET SPOOR VAN OLIFANTEN
KIMM Indische spekkoek
HALF OM HALF
In dit nummer vervolgen wij de serie ver
tellingen van Mevr. Ziesel uit de binnen
landen van Sumatra - Red.
Weer waren mijn man en ik met de
mantri's op weg naar het binnenland.
De mantri's droegen vijf- kilo blikken
menie met zich mee, om de omtrekken
van de bevolkingstuinen te merken. Ze
verfden dan de bomen op de markante
hoeken een stukje rood, of zetten er
palen neer met rode markering. We
moesten eerst per prauw de Moesi
over. Ons doel was een talang, die
een heel eind binnenin lag.
Op een gegeven ogenblik kregen we
iets merkwaardigs te zien. Ergens liep
een vrij breed pad, waar een grobak
makkelijk overheen kon. We vroegen
of ze dat pad vaak gebruikten en
waar het naar toe liep. Toen vertelde
onze gids dat het niet door hen was
aangelegd, doch door de trekkende
troepen olifanten. Daarom was het be
hoorlijk platgetreden. Het pad liep van
Zuid tot Noord en werd vaak gebruikt
door de grote dieren.
Nu echter waren ze niet hier en al
gauw kwamen we terecht bij het pad
dat de olifanten de vorige dag gebaand
hadden naar het Noorden.
Langs de hele weg hadden ze hun
honger gestild en de ravage was on
voorstelbaar. Palmbomen lagen ont
worteld en platgetreden tegen de
grond. De zoete toppen waren hun
doel geweest. Ook hele bamboebos
jes lagen tegen de vlakte.
Ze hadden zich tegoed gedaan aan de
sappige spruiten. Heel wat boompjes
waren uitgetrokken en van hun blade
ren ontdaan.
Het was een breed veld dat ze ge
trokken hadden. En natuurlijk was de
grond bezaaid met grote en kleine ho
pen mest. Bij een klein stroompje,
waar ze overheen gegaan waren, zagen
we grote en kleine, soms diepe poot-
afdrukken in de vochtige bodem. Som
migen met een respectabele doorsne
de.
Waren ze bij een rubbertuin gekomen,
dan had de rode verf hun aandacht
getrokken en vrijwel alle gemerkte
boompjes en palen waren uitgetrokken
en lagen her en der verspreid. Dus
gingen de mantri's mopperend aan het
werk om de schade te herstellen.
Voor mij was het een merkwaardig ge
zicht, dat ik nooit zal vergeten. Een
breed spoor van vernieling lieten ze
achter. Werkelijk fascinerend.
Ons pad voerde niet verder de olifan
ten achterna en we sloegen af om naar
de talang te gaan. Hier was al een fa
milie, doch er stonden nog genoeg
huisjes leeg, die door ons betrokken
werden. Ons zoontje van ongeveer
twee en een half jaar hadden we deze
keer meegenomen, want het was de
bedoeling er een paar dagen te blijven.
Hij werd door één van de mantri's op
de rug in een draagmand (kroentoeng)
meegedragen. Ze deden het graag,
want ze hadden schik in het jong en
trokken vaak met hem op. Zo klein
als hij was hield ook hij van de bossen
en de natuur.
Het huisje stond natuurlijk weer op
palen en bestond gewoon uit één ver
trekje, met een uitbouwseltje, waar ge
kookt kon worden. Met een van bam
boe gevlochten vloer. Heel primitief.
Maar het eigenaardige vond ik wel,
dat er hoegenaamd geen wanden wa
ren. Om het vertrekje heen slechts
een van bamboegevlochten omwanding
van iets meer dan een halve meter
hoog. Verder niets. Er was van alle
kanten een doorkijk. Ik vroeg de lui
waarom dat was en kreeg het volgen
de te horen.
De streek werd nogal eens bezocht
door olifanten. Zouden ze toevallig bij
de talang komen, dan hadden de ge
wone dichte wanden hun nieuwsgierig
heid gewekt en zouden ze de hele
boel uit elkaar getrokken hebben. Nu
konden ze door alles heenkijken en
waren er geen geheimen voor hen. Ze
lieten dan de huisjes meestal met rust.
Zodoende.
Die nacht sliep ik nogal onrustig. Het
idee van naderbij sluipende olifanten
zat me niet lekker. Vaak hoorde ik in
MOESSON
Stort 12,op giro 158225 en
U ontvangt een spekkoek van ca.
500 gram, in speciale verpakking,
franco thuis.
"KIMM", Joh. Verhulststraat 98,
Amsterdam-Z. Tel. 020-72 84 61
de verte het geluid van, naar ik dacht,
stoomfluiten van schepen. Door de
wind leek het soms of het geluid na
derbij kwam. En ik verbaasde me over
het drukke verkeer over de rivier. Nog
wel 's nachts.
Toen ik de volgende dag er naar in
formeerde en vroeg welke kali daar
liep, die dan wel druk bevaren werd,
begonnen de mensen te lachen. Ze
verklaarden dat er helemaal geen kali
liep daar en dat ik het getrompet van
de olifanten had gehoord, wier pad wij
gekruist hadden. Maar ik hoefde niet
bang te zijn, want ze trokken verder
naar het Noorden. En inderdaad hoor
den we geen getrompetter meer.
Even stelde ik me voor hoe ik me ge
voeld zou hebben, als de troep toch
nog teruggekomen zou zijn om de ta
lang te bezoeken.En dat was geen
prettig gevoel.
En ik was blij dat dèt ons bespaard
was gebleven.
E. A. PH. ZIESEL-SCHMIDHAMER
BOEKHANDEL TONG TONG
f 5,25 f 1,50 porto
Wij hadden vóór de laatste wereldoor
log in Bandoeng een vruchten-langanan
die geregeld manga haroemmanis
kwam brengen. Ik kocht altijd een hele
mand vol, aangezien wij er allen dol
op waren.
Hij was een aardige gemoedelijke ke
rel met een snor zo een als van de
keizer van Duitsland. Aangezien de
meesten onder hen er geen hadden
werd hij door ons "Koemis" (snor) ge
noemd, zelfs zijn buren kenden hem
onder die naam. Toen het weer manga-
tijd was en hij weer kwam, zei mijn
man aan hem: "Upami kumisna di
tjukur sabeulah, di bèrè lima perak"
(als jij je snor half afscheert, krijg je
vijf gulden).
"Ah, alliem gan!" (Ach nee mijnheer!)
antwoordde hij. Dit toneeltje herhaalde
zich enkele keren als hij kwam, tot op
een goede (kwade) dag hij weer ver
scheen, zonder snor, maar hij had ook
niets bij zich. Het geval was dat hij in
geldnood zat. Mijn man gaf hem tien
harde klinkende guldens, voor elke
halve snor vijf!
Arnoldine Busé-Arendsen de Wolff
10