Ik en Bentiet "Piekerans bij een Voorplaat" Een stelletje katjongs op het viaduct, met op de achtergrond de Bethel- De Jap Djened weg die Rogier zich dertig jaar geleden kerk. Jongens van de leeftijd van Bentiet Co, alleen nooit in hansop en nog herinnerde als beslist breder en de Kali Baroe die nog maar zelden met katapulternaast stroomde zeker! Nu is die maar een slootje, en een afvalslootje bovendien de kleur van kopi tubruk-met-een- scheut-dikke melk. Manggarai. De pa sar waar zoveel leuk aardewerk en vlechtwerk was te krijgen. "Als kind liep ik van hier helemaal naar de Sluis brug, weet je dat!" "Dat geloof ik niet, je patst maar wat!" "Echt, wacht maar, ik zal er eens over schrijven!" Dat "eens" is het boek "Ik en Bentiet" geworden. Die jongens leefden in een omgeving en een tijd die ik nooit ge kend heb, maar zoals Jantje en Tjalie alleen maar echt konden zijn, zo is alles in dit boek echt, ook de taai. Het petjo (of petjoek als deze schrijfwijze de uitspraak van het woord vergemakke lijkt) was de taal van de Jeugd en de Vrijheid. Zo spraken kinderen in de gelukkigste ogenblikken van hun leven, weg van school en het super-Neder lands, weg van de bestraffende blikken van ouderen. Het petjo hoorde bij de vuile hansop en de katapult, bij jonge mangga's stelen, bij zwemmen in de kali. Wat een gelukkig mens is Tjalie ge weest, dat hij zich zo zijn kinderjaren kon herinneren dat hij ze woord voor woord op papier kon zetten. Schaam teloos eerlijk. Met zijn hoofdacte en een 9 voor super-Nederlands en zijn literatuurprijs, toegekend door een jury die uitsluitend Algemeen Beschaafd sprak. Ik had zo graag een artikel over Mr. Cornelis als jeugdherinnering, verteld door vrienden en familie van Tjalie, op deze pagina's gezien. Het is me niet gelukt. De broers zitten in Amerika en de vrienden, ach misschien geldt ook voor hen die dichtregels die Tjalie eens schreef, bij het terugzien van een oud huis: Dan ziet hij toch wel stof en rag en bladders in de verf, van het verwelkend jeugddecor en alle kleur wordt dof. De verleden tijd, gekoesterd in onze herinnering, is vervaagd, verkleurd. Hoevelen zijn in staat ondanks af stand, tijd, een beeld te projecteren dat scherp en juist is? Tjalie was zo ie mand. Lin Scholte is zo iemand. Hein Buitenweg in het visuele vlak is zo iemand. En zijn daarom kwetsbaar. Want zij passen niet meer met hun werkelijkheid in de verwrongen ONwerkelijkheid van deze moderne cultuur. We hoeven het er niet mee eens te zijn, maar dragen dan wel de consequenties. "Ik zal het boekje later uitgeven," zei Tjalie altijd als ik aandrong op het bun delen en drukken van "Ik en Bentiet". "De tijd is er nog niet r ij p voor. Mis schien nooit". Later is nu, December 1974. In het jaar dat Tjalie Robinson stierf, verschijnt zijn bundel "Ik en Bentiet". Zo zou het kunnen staan in een lite raire rubriek. Het zou ook een zin kun nen zijn uit een diepzinnige beschou wing over Leven na de Dood. Want met de duizenden exemplaren van het boek die op dit ogenblik van de pers komen, is Jantje Boon uit de Berenlaan, Anak Mèstèr, tot leven gekomen. Door zijn eigen geschreven herinneringen, laat hij Batavia en Mr. Cornelis herle ven in een scala van kostelijke, dier bare facetten. Mocht U straks, op uw weerziens-reis in Indonesië, de moed hebben, op het warmste uur van de dag, de straat op te gaan - zoals Rogier, om deze foto's te maken - dan zult U misschien Tjalie ontmoeten. Op sloffen, strohoedje ach ter op het hoofd, geduldig wachtend op een vrouwspersoon, die bij elke ver koper en toekang rombeng blijft staan. Dat is dan Lilian Ducelle Pasar Manggarai, tegenover het station. 7 "Bentiet hij kom, ik ook. As kèn in Desember Prijs 13,50 Ook in December verwacht: ook door Tjalie Robinson Prijs: f 18,90 Uitgaven Moesson-reeks

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 7