if if if HUISBEDIENDEN VROEGER EEN OPROEP ^en-^ee-^ÏDie woonplaats voor geesten, inderdaad! Zó bang was ik soms dat ik het laken lostrok en eronder ging liggen. Soms riep ik 's nachts mijn moeder en vroeg haar het licht aan te steken. "Er be staan geen geesten", zei ze dan, maar ik wist wel beter (en zij ook wel!). Ik geloofde Nènèh Tidjah meer dan mijn moeder. Eerst door zich in mijn wereld te verplaatsen en deze te rationalise ren, slaagde zij er langzamerhand in mij aan de dreiging te onttrekken. Ze nam mij op een dag mee naar de waringin, en waar ik bij was, liet ze de tuinjon gen spijkers in de boom slaan. Nu konden de pontianaks niet meer uit treden; ze zouden met hun lange haren in de spijkers verward raken! Zo be zwoer ze mijn angst. Maar het kon ook alleen maar de vondst van een 'Indisch meisje' zijn, zelf vertrouwd met die wereld. De Indische natuur is voor mij altijd bezield geweest, bewoond, door gees ten, goden en godinnen die heersers waren in een eigen rijk. Als men hun gebied betrad waren offers nodig. Heu vels konden hijgen en bossen konden ademen, zoals ik dat ook later bij de dichter Resihk gevonden heb, de enige belangrijke "Indische dichter" die wij hebben. De Indische natuur is voor mij altijd veel méér geweest dan mooi of lelijk; ze was angker. Dit' magisch be sef', om het maar eens zo uit te druk ken, is met het ouder worden uiteraard verzwakt, maar nooit geheel verdwe nen; het is iets dat ondergronds werk zaam is en soms nog naar boven komt. Ik heb dit gevoel weer gehad toen ik twee jaar geleden voor enkele maan den terug was. Ik heb weer door bos sen gelopen en niet zonder dat gevoel, en ik heb weer offers laten brengen en bloemen laten strooien, zoals vanouds. Ik heb tot de Indische natuur nog altijd een bijzondere relatie die ik in Holland pijnlijk mis. Ik sta anders tegenover de Hollandse natuur dan tegenover de Indische. De polders zijn wijd en groen in Friesland en de meren zijn altijd be weeglijk, de bossen zijn koel en mis schien zelfs geheimzinnig, maar ze zijn voor mij niet levend. Als ik iets als een heimwee mag voelen naar mijn geboor teland en kinderland, dan is het vóór alles naar de natuur, naar die bijzon dere "magische" relatie die ik van mijn oude baboe overkreeg, mijn geliefde en onvergetelijke Nènèh Tidjah. Rob Nieuwenhuys (Advertentie) Na een vrij ernstige ziekte ben ik sinds kort weer bezig een plan te verwerke lijken waar ik reeds lang mee heb rondgelopen: de samenstelling van een nieuw fotoboek over tempo doeloe 1870 tot het begin van de eerste wereldoorlog). Ditmaal zal daarin niet de Europese, maar de Indonesische samenleving, in het bijzonder de Ja vaanse, centraal staan. Doordat de fotografen bijna altijd Europeanen wa ren, krijgen wij vanzelf hun kijk op de Indonesische natuur en de Indone sische samenleving en deze kan ken merkend zijn voor de kijk van de Europeaan in het algemeen. Ik zal mijn nieuwe fotoboek dan ook, vanuit het standpunt van de Europeaan, De ande re wereld noemen. Ik heb mijn nieuwe boek in verschil lende rubrieken verdeeld, overigens vrijblijvend: de natuur, de vorsten (Su- nan, Sultan Mangkunegoro en Paku Alam), de priyayi-klasse (de regenten en lagere hoofden, in het algemeen de ambtsadel), de bedienden, de huis houdster enz. (over de betekenis van de laatste voor onze gemeenschap oor deel ik zeer positief en ik hoop t.z.t. verschillende vooroordelen te kunnen corrigeren). Maar zover ben ik nog niet. Voorlopig gaat het mij, in dit stadium van voor bereiding, om de bedienden en onze verhouding tot de bedienden, die in tempo doeloe, zoals men weet, een geheel andere was dan later en zeker geheel anders dan de verhouding van de Hollandse mevrouw tot het huis personeel. Ze was van meer familiale aard, dat wil zeggen: de bedienden Die heel kleine gele bloemen. Ze lagen op de grond bij de schommel. Gevallen van de grote schaduwgeven de boom, die op het voorerf stond. Zo groot, zo breed kunnen bomen zijn daar, waar ik werd geboren. Het waren geel-oogjes, die bloempjes. Pretsterretjes. waren in verschillende Indische fami lies een deel van het gezin. In het bij zonder interesseert mij de verhouding van het kleine ,kind tot de lijfbaboe en de invloed die van haar wereld is uit gegaan op ons latere denken ert voe len. Ook de verhouding van de lijf baboe tegenover de njonja besar houdt me bezig. Ik weet dat ze van intieme aard kon zijn. Ze werd altijd geraad pleegd bij alle familieaangelegenheden. Ik zou hierover graag willen horen uit uw eigen ervaring of uit de ervaring van uw ouders of grootouders. Als u niet te ver van Amsterdam woont (Den Haag kan wel), dan kan ik ook naar u toekomen, al ben ik nog niet helemaal de oude. En dan: beschikt u over foto's van be dienden? (kijkt u de oude albums eens door!), alleen, of met de familie of met de kinderen, bijvoorbeeld in de slen dang of op schoot. Ik zal u daar zeer erkentelijk voor zijn. Het is mijn be doeling niet, wat dan ook, in eigendom te vragen (ze zijn poesaka, dat weet ik), ik zou ze alleen willen zien en als ik ze gebruiken kan, eventueel laten re produceren. Tangung, dat u ze terug krijgt! Schrijft u mij, werkt u mee iets te ver richten dat voor onze geschiedenis van zoveel betekenis is. Zoiets mag niet verloren gaan. Aangezien het boek over tempo doêloe gaat, moeten de foto's' wel oud zijn, in ieder geval van vóór 1920. Is het veel gevergd? Mag ik u alvast hartelijk danken voor de hulp en de belangstelling die ik van u zal krij gen. Geef alsjeblieft gehoor aan mijn oproep en stelt u het niet uit. E. Breton de Nijs Rob Nieuwenhuys) Stadionweg 19811 Amsterda.m-Z. tel. 020-71 87 17 En elke dag, als driejarige peuter, reeg ik ze tot een slinger. Zittend op de lage schommel, het witte jurkje wijd uitge spreid. De blote beentjes dik en rond. Voetjes als stootblokjes. Stop. Tot hier toe en niet verder: einde van dit pret- sterretje. Ik reeg de bloempjes één voor één. Ik wist niet hoeveel er waren in dat slingertje dat elke dag werd gemaakt en dat ik om mijn hals hing. Ik kon tot drie tellen. Tellen was toen: een-tee-die, een-tee- die. Ik wist nog niet van die zegeningen, die één voor één moeten worden ge teld. Ik probeer het wel eens, nu. Maar telkens komt er iets tussen dat niet meetelt. Dan heb ik mij vergist en ik moet opnieuw beginnen. Zo weet ik nóg niet hoevele die zege ningen zijn. Misschien dat ik ze nu ook zo zou moeten tellen om er een slinger van te kunnen rijgen: een-tee-die, een- tee-die. NINA (De bloempjes heten Srigading.) 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 11