O
HONDERD GULDEN
HONDERD
Emmy Berg
*f amsterdanVMtncf
nederlandsc
^11 secretaris
L
MiOL
Hoe we ook over Kerstfeesten mo-
gen denken, het blijft toch altijd een
gebeuren van blijheid en een tikkel
tje romantiek. Want wie met denne-
groen en rode linten op een gevaar
lijke trapleer gaat staan heeft gevoel
voor romantiek, waar of niet?
In deze zin geven we in dit nummer
plaats aan een kort verhaal, dat
helemaal niets met Tong-Tong of In
disch te maken heeft. Zomaar een
goed geschreven, vrolijke fantasie
geschreven door een van onze abon
nees die nooit op de voorgrond
heeft willen treden, Emmy Berg. Dat
er onder onze lezers uitstekende
schrijfsters en schrijvers zitten, be
wijzen 19 jaargangen Tong-Tong en
ook dit laatste nummer van 1974
LD.
Zou U een angorakat willen zijn? Natuurlijk heeft U zich nooit met deze vraag
bezig gehouden. Er zijn voordelen: in alle jaargetijden is men mooi; op ieder uur
van de dag kan men verschijnen in het bewustzijn een snoes gevonden te worden.
Problemen van belasting, huisvesting, verzekeringen, al of niet bevredigende
werkkring met of zonder promotie, salaris vervallen. Treft men een goede familie,
dan is het leven dragelijk. Voordat U echter besluit in een angorakat te ver
anderen, deze fantasie gebaseerd op een authentieke poes, ter overdenking.
Honderd gulden. Dit bedrag was de
beperking, die het leven van de ango
rakat Miol, eigendom van de heer Dr.
Ir. O. C. Trooy, oplegde. "Denk er om,
dat ze niet wegloopt. Ze heeft honderd
gulden gekost" waarschuwde zijn moe
der de werkster, als deze energiek de
deuren naar de tuin opengooide. Poes
vond deze schoonmaakwoede heerlijk;
er waren enige ontsnappingskansen.
Was poes verdwenen, dan kwam ieder
gezinslid in actie. Alle kasten werden
opengemaakt; men kroop op zijn knie
ën om onder stoelen of bedden te kij
ken en men schreeuwde door elkaar.
Dat geluid vond poes het mooiste.
Spinnend lag ze te luisteren.
"Miol, kom dan poes". 'Als je te voor
schijnt komt, krijg je wat lekkers!" "Als
het mispunt te voorschijn komt, ver
moord ik hem". Dat was de stem van
de vader van de baas. Was poes ge
vonden (één keer sluimerend onder
een gevallen dameshoed in de kast)
dan keerde de rust in huis terug tot de
volgende speurtocht, 's Zondags lag
poes prinsheerlijk op de achterbank
tegen de achterruit van de auto; zij
was waarschijnlijk de eerste poes in
Nederland, die het genot van autorij
den leerde kennen.
Voor iedereen was het een raadsel
waarom haar baas haar had gekocht.
Hij vergaf het zich zelf niet en vond
zichzelf belachelijk. Hij gaf nooit ant
woord op de vraag. "Wat héb je aan
zo'n beest. Eeuwig kun je ernaar zoe
ken en eeuwig zit je in angst." De poes
had honderd gulden gekost en mocht
dus niet doodgaan. Iedere dag kreeg
ze gebraden vlees in fijne blokjes ge
sneden, verse melk, bladgroenten. Haar
pels werd iedere dag gestofzuigd en
tegen deze reiniging had ze geen be
zwaar. Daarna werd ze stevig gebor
steld. 's Avonds lag ze op de radio
gevleid; de warmte van het kastje en
de muziek waren twee vogels in één
greep. Televisie kende poes ook; op
de fauteuil zat ze naast haar baas en
keek naar de beelden op het witte
scherm. Aangezien de televisie geen
programma voor katten had, viel ze
maar in slaap.
Haar baas had kattenspeelgoed. In de
rechterlade van zijn schrijfbureau was
voor Miol opgeborgen: gekleurde plas
tic balletjes van verschillende diame
ters, tandenborstels aan touwtjes, een
rubber ring. Naar gelang zijn stemming
speelde hij met Miol met rode, helgele
of lichtgroene balletjes. Deze balletjes
gebruikte hij bij zijn werk met experi
menten om stromingen in vloeistoffen
te bestuderen. Ook lapjes van diverse
afmetingen, kleuren en samenstellingen
waren voor het spelen met Miol ge
reserveerd; hij wilde de invloed van
kleur, textiel en patroon op zijn poes
nagaan.
's Nachts sliep Miol in een donzen
deken, die ze zo plooide, dat haar lijf
je er precies in paste. Als ze voor het
vensterglas van het raam zat en haar
vacht decoratief tegen het kantwerk
van het glasgordijn afstak, kregen de
voorbijgangers haar in het oog. "Wat
een schat". Dat zeiden altijd dames.
"Een duur beest" bromden vele man
nenstemmen.
In het voor- en najaar voelde de poes
zich verlaten en klaagde haar verlan
gen naar een vriend door het huis. De
moeder had medelijden met het dier
en stelde haar zoon voor, er nog een
dier van ander geslacht bij te kopen.
Haar zoon zei niet, dat hij geen ander
dier naast zijn poes duldde; hij ver
klaarde beslist, dat honderd gulden
voor één kat genoeg was.
Waarom kreeg ze geen vriend?
Het was een grauwe winterochtend in
November en iedereen had het land om
op te staan. Maar de economie riep:
"De maatschappij moet draaien. Er
moet geld verdiend worden". De baas
van Miol dacht er precies zo over en
wachtte met zijn auto voor een rood
stoplicht. Over de stad hing een fijne
nevel. Door de voorruit van zijn auto
zag hij slaperig een stroom voetgan
gers over de zebra passeren. Tegen
de bumper van zijn auto struikelde een
dame. Zij droeg een bontmantel. Het
was een duur pelsje en had het zachte
grijs van een muizenhuid. In een kraag
van hetzelfde bont lag het ovaal van
een vrouwengezicht gebed. In dat ge
zicht leefden een paar goudbruine ogen.
De warme gloed van de kleur werd nog
geaccentueerd door een omlijsting van
zwarte natuurlijke wimpers eindigend
in sierlijke boog. Een zonnestraal brak
door de nevel en weerkaatste in het
ogenpaar; op dit ogenblik waren deze
twee gouden vonken het enige leven
de, menselijke in de winterse wereld
met slaperige, ongeïnteresseerde men
sen.
20