mi De man achter het stuur voelde een neiging in zich opkomen om die ogen duidelijker te bestuderen en de vrouw te volgen. Haar gestalte keerde de rug naar hem toe en verdween in de massa. Achter, links en rechts, voor zijn auto stonden andere auto's. Hij kon niet parkeren, hij kon de auto niet ver laten en het stoplicht veranderde in een groene cirkel. Wat een verrukkelijk wezen! Het was een on-exacte gedachte. Op zijn werk had hij een intelligente uitstekende secretaresse, die bijna op een elec- tronisch systeem begon te lijken. Ze deed haar werk uitstekend maar het was géén vrouw. Hij had geen interes se voor haar; de secretaresse was uit sluitend in carrière geïinteresseerd. Ze hield ook meer van honden. Maar dat vrouwtje, dat wilde hij eens ontmoeten. Wat een prachtsieraden had zij in haar hoofd. Gelukkig droeg ze geen bril. Als je dergelijke kleur stoffen in je gezicht had door de natuur geschonken, dan deed de leeftijd, bur- gelijke status, vorm van het figuur er eigenlijk niets toe. Dat hij nu nét in die klemsituatie moest zitten. Dat B. W. daar nu niets aan deden. Het werd met de dag erger. Om hem heen barstte een toeterend protest van claxons los. Een agent dook onverwachts voor zijn autoruit en maande: "Ziet U niet, mijn beer, dat U door moet rijden? U stag neert het verkeer". Misschien kwam ze morgen weer voorbij. Dan zou hij eens kijken, waar ze naar toe ging. De winter ging over in de lente. De grauwe massa viel uiteen in vrouwen met gebloemde rokken en mannen in geruite of effen costuums. Iedere dag lette hij scherp op de stroom voet gangers als hij voor het stoplicht met zijn auto wachtte. Maar de vrouw in de muisgrijze bontjas en de gouden ogen verscheen niet meer. "Het was misschien een buitenlandse" dacht hij spijtig. Dr. Ir. O. C. Trooy had vele relaties. Hij was een knappe lange man en vele jonge vrouwen, die hem kenden, wen sten hem heimelijk tot echtgenoot. Maar zijn interesse voor een vrouw verdween als sneeuw voor de zon, als hij zag, dat het ogenpaar grijs, groen, blauw, donkerbruin of zwart was. Gouden ogen moesten ze hebben, omsloten door zwarte, natuurlijke sier lijke gebogen wimpers. Dat was zijn norm. Een collega op hetzelfde bedrijf was getrouwd met een keurmeesteresse van een internationale kattententoon stelling. Op deze tentoonselling waren ook gewone dieren ter keuring toege laten en de collega was er met zijn neef heengegaan. Het neefje wilde zijn poes laten keuren; maar de vader wenste geen kattenlucht in zijn auto. Dus bewerkte neef zijn oom. Oom gaf in een onbewaakt ogenblik, toen zijn bewustzijn was gaan slapen, neef de belofte, dat hij poes en neef naar de tentoonstelling zou brengen. De keurmeesteresse bekeek het beest. "Ik zou U raden het beest wat vitamine bijvoeding te geven. Hij heeft korst on der zijn pels; zijn poten staan krom. U draagt ook verantwoordelijkheid voor het dier, als U Uw kind een dier geeft." De collega keek schaapachtig, toen hij tot vader werd gepromoveerd. De poes begon zich los te wringen. Als de blik sem boog de keurmeesteresse zich naar het dier, greep het beest en stopte het in een kattenmand. Ze reikte het mandje naar de neef over. "Kijk, zo vervoert U het dier. Dan krijgt U geen lucht in de auto. En hier heb ik een ge neesmiddel. Dat roert U door het voed sel. Vitamine Bi, C en ijzer zit er in het preparaat. Het is ook wetenschap pelijk onderzocht; het heeft een certi ficaat van een bekende wetenschap pelijke instelling voor voedingsmidde len. Het is niet duur." Ze hield hem een doos voor, waarop een kop van een jonge kat was getekend. De collega betaalde in een soort tran ce, liet zich gewillig door neef met kattenmand en kat langs de verschil lende kooien voeren en wist: Dat nooit meer! Toen hij neef en poes thuisbracht, zat hij met de kattenmand in zijn maag. Toen hij via telefonische inlichting de mand terugbracht, deed de keurmees teresse hem open. Ze leek heel wat minder kattig en hij vond het nodig haar te vertellen, dat hij geen zoon had en ongetrouwd was. De keurmeeste resse heeft hem nooit verteld, dat zij dat onmiddellijk door had en via de kattenmand haar echtgenoot in de hu welijksboot voerde. In haar huwelijk behield zij haar katten- liefde. Ze fokte jonge angorakatten en behaalde uitstekende resultaten. Voor haar arbeid kreeg haar echtgenoot res pect en accepteerde het feit, dat hij tussen gemiauw en kattenmanden moest leven. Er was een nest jonge angorakatten geboren en de collega had Dr. Trooy op bezoek. Om het echtpaar een ple zier te doen veinsde hij bewondering en belangstelling, toen hij het nest be keek. Hij voelde geen binding met de donzige lichaampjes en het gekrioel van de vormloze massa stond hem tegen. Zijn oog viel op een pelsje door het fijna haar. Waar had hij die zachtgrijze kleur toch méér gezien? De nevel van een wintermorgen, een bontjas. Het was precies die kleur. Uit het vachtje stak een kopje omhoog. Een paar ron de ogen met de warme goudgloed van barnstenen gluurden hem aan. "Miauw" piepte het diertje. Toen hij vertederd zijn hand over het diertje liet glijden, likte het tongetje de top van zijn vin ger. "Hoeveel kost deze" vroeg h'ij on verschillig, toen hij het dier aanwees. "Ze kosten honderd gulden per stuk" was het antwoord, "maar omdat je een vriend van mijn man bent, krijg je hem cadeau." Maar het aanbod werd ge weigerd en diezelfde avond gireerde hij honderd gulden voor "proefdieren materiaal" terwijl de poes in de katten mand klagelijk miauwde. Daar hij scheikundig ingenieur was en slechts dacht in termen van chemische formules nam hij de eerste term, die hem te binnen schoot als naam voor de poes. Miol werd ze gedoopt. Ze bracht voor hem ook een verrassing mee: haar stamboom was een wijdver takt schema; vele namen van prijs winnaars en -winnaressen op katten- concoursen te Parijs, Londen en New York. Maar de adel kon hem niet sche len. Ze had gouden ogen en een grijze bontmantel. Dat was voor hem de hoofdzaak. Als Miol vrij in de tuin mocht rond lopen, barstte haar temperament los. Alle bloemen werden stukgebeten; in de visvijver graaide ze trefzeker en reeg de ene goudvis na de andere aan haar nagels. Ze at ze natuurlijk op. In de kolenschuur verschool ze zich en kwam er vies uit; ze had een voorlief de voor verf- en oliebussen. Ondanks het gebraden vlees was geen vogel veilig. Dus kreeg ze een halsband met een lange lijn er aan. De poezen van de buren zagen verbaasd toe. Een rare kat. Wat een malle staart. Wat was het nut van lange haren? Met kortere haren was het zich aflikken veel eenvoudiger, ledereen liep te zoeken en te roepen als dat beest weg was; hun bazen maakten niet zo'n drukte. Met dat beest, dat op een poes leek, maar het eigenlijk niet was in hun groene kat- tenogen, bemoeiden ze zich niet. Zo leefde Miol het leven van een sier- stuk; ze was eenzaam en machteloos. Ze klauwde aan textiel en meubels. De luidruchtige bewondering deed haar niets. Niemand zag de tragiek van dit poezenbestaan. U ziet, dat U beter mens kunt blijven met alle problemen van dien. Mocht U een dergelijk exemplaar van dit ras bezitten, dan is het verhaal niet op Uw poes geschreven, want op een dag vond ik op straat een ango rakat. De goudbruine ogen en de mooie vacht toonden aan, dat het een goed verzorgd dier was. Om haar hals had ze een roodleren lijn, waarop in een plaatje "Miol" was gegraveerd. Welke dwaas gaf zo'n mooie poes een naam als zwaar vergif? Geen wonder, dat je van zo'n baas wegliep. Ik plaatste een advertentie in de kranten. En merk waardig, dat het aantal mensen, die een dergelijk dier hadden verloren zo groot was. Poes verdween schielijk als (lees verder volgende pagina, kolom 1) 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 21