P\
mm
HET GELUK VAN HETJAGEN
lp>S
WWW'II
EEN EETLEPEL KRUIT (I)
REINOSAN
dari Singer
uitsluitend
bij uw
drogist
of
apotheker
The Singer Import b.v. Leusden
"De jacht behoort tot het zuiverste
repertoire van het menselijk geluk
José Ortega Y Gasset.
door J. G. A. LA BASTIDE
Hiermee starten wij met een span
nende serie jachtherinneringen, zoals
deze zijn opgetekend door de heer
J. G. A. la Bastide, die geruime tijd
planter is geweest in Oost-Sumatra.
Hij is niet alleen een man vaardig in
het hanteren van het geweer met de
getrokken loop en het "dubbele vuur
roer", maar is ook in staat op een
zeer aangename en onderhoudende
wijze te vertellen van zijn boeiende
belevenissen, zodat wij kunnen mee
genieten van de jacht op het Suma-
traanse wild.
De heer la Bastide weet precies
waarover hij schrijft. Zijn verhalen
getuigen van deskundigheid op het
gebied van jachtzaken, een groot
vermogen om scherp waar te nemen,
eerlijkheid, maar bovenal een intense
liefde voor de immense grootsheid
en pracht van de natuur, waarmee
ons geboorteland in zo ruime mate
is gezegend.
Voor ons oud-jagers inderdaad: mee
genieten
G. H. Bartman
Djamin onze tuinman, was een Soen-
danees (hoewel geboren op Sumatra),
niet al te lui en zeer intelligent. Verder
was hij een gerenommeerd stroper.
Daar ik hem van het begin af graag
mocht en zijn eigen taal (Soendanees)
sprak, won ik al spoedig zijn vertrou
wen, dat later uitgroeide tot een hech
te vriendschap. Hij had door zijn stro-
pers-loopbaan een werkelijk verbluf
fende kennis van de natuur opgedaan,
herkende vele wildsporen met één oog
opslag en heeft mij vele interessante
bijzonderheden verteld van de Suma-
traanse natuur en haar bewoners.
Op een ochtend liep ik, na het ontbijt,
mijn erf opzij van het huis op. Djamin
zat op zijn hurken in de noord-oost
hoek van de tuin Hibiscus-oculaties te
maken.
"Goede morgen Djamin, gaat alles
goed?"
"Goede morgen mijnheer. De verband
jes zijn wat smal, maar het gaat wel".
"Alleenvervolgde hij aarzelend.
"Ja, Djamin?"
"Dit stuk oculatiehout, mijnheer, is dat
van die hangende rode Hibiscus die
nooit opengaat?"
"Ja."
"Dan is het nutteloos de oculatie's te
maken, want die slagen niet."
"Probeer het toch maar, Djamin."
"Ja meneer." (Hoofdschuddend)
Terwijl ik naar de handige snelle be
wegingen van zijn vlijmscherpe ocu-
leermes bleef staan kijken, zag ik, dat
hij een paar keer schuin naar mij op
keek als op het punt iets te zeggen,
maar zich daarna weer over zijn werk
heen boog. Omdat ik wist dat het er
zo direct wel uit zou komen bleef ik
geduldig staan wachten. En ja hoor,
daar kwam het.
"Mijnheer?"
"Wat is het Djamin?"
Zorgvuldig een geparaffineerd ver
bandje uitstrekkend, in voorbereiding
tot het omwikkelen der verse oculatie,
zei hij: "Ik ga vanavond met Abu uit
Petunbukan op napu's (dwerg-hèrtjes)
jagen mijnheer, met de lamp."
"Napu's stropen, bedoel je."
"Wat is het verschil tussen stropen en
jagen, mijnheer? De politie kan het je
niet vertellen, want zij, met de militai
ren, zijn nog de grootste stropers van
allemaal", zei hij met een korte lach,
terwijl zijn gespierde bruine boven
lichaam naar voren en naar achteren
wiegde bij het krachtig aantrekken van
het oculatieverband.
Wel wetende dat hij, wat dit laatste
betrof, gelijk had, bleef ik zwijgen.
Djamin bekeek kritisch een nieuw stuk
je oculatiehout.
"Blinde ogen," (niet veroculeerbare
knoppen) mompelde hij afkeurend. "U
moet de volgende keer het uitzoeken
van het oculatiehout aan mij overlaten."
Even later vervolgde hij: "Als u mee
gaat, mag u schieten, mijnheer."
"Met die oude dubbelloop van Abu
zeker. Ik dank je feestelijk!"
"Als u Uw fototoestel meeneemt, met
dat grote licht (flitslicht), dan kunt u
misschien een mooie foto maken."
Ik begon te weifelen in mijn besluit.
"Wij ontmoeten 's nachts vaak allerlei
andere dieren ook, soms een kidang,
vaak een kudde wilde varkens."
Met een minachtend gebaar gooide hij
het stukje oculatiehout weg en zocht
een ander op uit het naast hem liggen
de stapeltje (dat ik de voorafgaande
dag eigenhandig moeizaam had uitge
zocht).
"Ah, dat is beter. Van die dubbele gele,
is het niet mijnheer?"
Het was mij een raadsel, hoe hij de
verschillende Hibiscusrassen aan de
bladloze stukjes hout kon herkennen,
maar knikte en vroeg: "Hoe laat ver
trekken jullie?"
"Om acht uur uit Petunbukan. Wij zul
len bij het café van A Mang op U
wachten"
"Ik weet nog niet zeker of ik kom
Djamin."
"Wij wachten in ieder geval op u mijn
heer."
Mij omdraaiend begon ik terug te lopen
naar het huis en de jeep, maar stond
na een paar passen weer stil.
"Eh, Djamin?"
"Ja mijnheer?"
"Je kunt nieuw oculatiehout snijden,
als je wilt."
"Ja mijnheer," antwoordde hij en een
glimlach krinkelde de rimpeltjes in de
ooghoeken van zijn donkere gezicht.
Even vóór achten die avond, stopte ik
mijn jeep voor het "café" van A Mang
een wel zeer weidse benaming voor
deze inrichting en stapte uit.
Petunbukan zelf is een dorpje, dat zijn
bestaan waarschijnlijk uitsluitend te
danken heeft aan het nabijgelegen gro
te ondernemingshospitaal. Het bestond
uit een vijftigtal houten woningen en
bouwvallige Chinese winkeltjes, gele
gen aan weerszijden van de grote weg
naar dit, op ongeveer een kilometer
afstand gelegen ziekenhuis.
Het "Café van A Mang" was helemaal
geen café (volgens onze begrippen)
maar een soort publiek vertrek (gemeu
bileerd met twee tafeltjes en zes stoe
len) van mijn vriend en kleermaker
A Mang.
Deze kwam op dat ogenblik, één en
al glimlach in zijn vette handen wrij-
18