ALEX en CAMELOT
Nu alweer zo'n tien jaar geleden,
besloten m'n man en ik 'ns een
avondje in New York uit te gaan.
Eerst naar het enige Indonesische
Restaurant Garoeda en dan naar de
show "Camelot". Aardige combi
natie.
We zaten aan ons tafeltje en de zaal
was aardig gevuld maar kennelijk
met alleen "buitenlanders". Wally en
ik waren de enigen uit "de Gordel
van Smaragd." Al gauw kwam onze
"djongos" (ik waande me gewoon
in het Hoenkwee Huis in Malang).
We zeiden niet veel, want we had
den gehoord dat heel wat personeel
van het restaurant uit de Virgin
Islands kwam. Wally bestelde een
glaasje Bols en zoder meer zei de
man "Toean dari Indonesia?"
"Natuurlijk" zei Wally. Heel gesprek.
"Saja poenja nama Alex." En Alex
kwam uit Oost Java, net als wij! Hij
was anak kapal geweest, in New York
blijven hangen en getrouwd met een
Amerikaanse. Voordat we wisten wat
er gebeurde had Alex 't schaaltje kroe
poek voor de borrel wegge
haald. "Ini dari Chinatown",
hij zou voor ons "de enige
echte kroepoek Sidohardjo" wel gaan
halen. Volgens hem konden wij het
waarderen en de anderen niet, die
wisten het verschil toch niet. Aldus
Alex. Ook vond hij dat hij persoonlijk
de satee voor ons en wat al niet meer
moest bereiden, want anders kregen we
maar "rijsttafel flauwekul". Alex wou
bepaald niet maloe zijn voor z'n
restaurant.
Het eten was heerlijk. Alex stond
in de buurt, moedigde ons aan voor
al flink van alles te eten en het bord
mocht niet leeg blijven. Daar zorgde
hij wel voor. Toen we bijna klaar
waren, kwam Alex aanrennen met
een bruin-papierènzak. Er zat een
flesje ketjap in en goela djawa. Voor
oleh oleh, zei Alex. We namen 't
aan, want "neen" was er niet bij.
Aléx wenste ons selamat djalan, wij
bedankten hem duizend maal en
stapten de straat op. We moesten
even wennen - na al die warme har
telijkheid die zoveel herinneringen
had teruggebracht, moesten we echt
even wennen aan 't jachtige neon-
verlichte Broadway. Voor een al te kor
te tijd waren we terug op Java, door A-
lex. De show was geslaagd, misschien
meer zo door 't pakje van Alex dat
Wally op z'n schoot had gedurende de
hele voorstelling. Ketjap en goela dja
wa! Camelot I Tjobak. Ju|je Lentze
VERJAARS
CADEAUTJE
Het was 2 januari 1945.
Ik was verpleegster in Ambarawa, zo
als U weet een vrouwenkamp, voor ons
"ingericht" door de Jap.
Samen met Mevr. Wels - evenals ik
afkomstig uit Djocja - had ik nacht
dienst.
De volgende dag, 3 Januari, zou ik mijn
35ste verjaardag vieren. Nou vieren...?
Dank zij de Jap, zaten we toen weer
eens in een heel erge hongerperiode.
Ik zag vreselijk op tegen de dag van
morgen. "Want," zei ik tegen mijn col
lega-verpleegster, "nu ben ik morgen
jarig en ik kan mijn kinderen (een doch
ter van 13 en een zoon van 4 jaar) nog
geen hapje suiker als tractatie geven."
En terwijl we ons zelf en elkaar nog
zaten te beklagen, sloeg de klok twaalf:
middernacht.
Op hetzelfde ogenblik werd er op de
deur van ons ziekenzaaltje geklopt.
Ik zei tegen Mevr. Wels: "Zeker weer
iemand met kiespijn!" Dat was het
meestal, waarvoor de mensen 's nachts
bij ons kwamen en dan stipten wij de
zieke kies aan met creosoot. Iets an
ders hadden we niet.
Ik riep dus: "Kom er maar in!" Maar
de deur ging niet open. Wel werd er
weer geklopt. Dus ging ik naar de deur
en opende die
Voor me stond een Javaanse agent,
een van onze, door de Jap gerequi-
reerde bewakers met zijn cape om, in
de stromende regen.
"Njonja lapar?" vroeg hij.
"Saja," zei ik.
"Ja", zei hij, "dat dacht ik wel. Daarom
heb ik wat voor U meegebracht." Hij
haalde een zak gekookte katjang en
een zak koekjes van onder zijn cape
te voorschijn en zei: "Dat is voor U."
Ik stond perplex.
Mevr. Wels zei: "Nu heb je iets om aan
je kinderen te geven!"
Ik moest wel huilen en kon niets an
ders uitbrengen dan: "Trima kasih. Tri-
ma kasih banjak."
Hoe de man weggegaan is, weet ik
niet. Naderhand wou ik, dat wat ik ge
kregen had met Mevr. Wels delen,
maar ze zei: "Nee, jij bent jarig en 't is
voor jou. Ik kom straks wel een koekje
en een paar pinda's bij je halen!"
Zuster Marie Joseph, die ook bij ons
in het kamp was, en aan wie ik het
vertelde, zei:
"Ja, er gebeuren nog wel wonderen,
als we ze maar willen zien!"
Mevr. A. v. Delden.
ONZE M'BOH ROOS
Ik weet niet of een ieder in Indië vroe
ger een m'boh Roos heeft gehad.
M'boh Roos is geen baboe, nee dat
was zij nooit geweest. Zij kwam haast
elke dag bij ons, een klein toen al oud
en gebogen vrouwtje met spierwit haar.
Op haar rug droeg ze een klein mandje
en in dat mandje zaten altijd verse
kruiden en planten voor alle soorten
djamoes.
Ze kende ons toen ik nog een baby
was, maar eigenlijk drong haar aan
wezigheid goed tot mij door toen ik
'prawan' werd. Toen bemoeide ze zich
veel met mij. Toen ik kind af was moest
ik van haar djamoe drinken. Ik stribbel
de niet tegen want haar djamoe was
echt lekker. "Elke dag één batok, ja
non", zei ze tegen mij en maakte in de
kendil de djamoe klaar. Niet op arang-
vuur maar op houtvuur. Ze lette er op
dat ik het dronk en als ik over pijn
klaagde in mijn armen en benen dan
ging ze mij pidjitten. Haar handen wa
ren sterk en toch zacht. Mijn moeder
en ik, we vochten om haar wie het
eerste door haar gepidjit werd. Ze
vroeg nooit geld, wel at ze altijd mee
met ons: een bordje rijst met sajoer en
dan haar koppi toebroek. Gaf mijn
moeder haar wat geld dan was ze erg
dankbaar maar vragen om geld deed
ze nooit. Ze stond altijd klaar voor mijn
moeder en over mij waakte ze als een
moeder. Ze streelde soms mijn huid en
zei dan: "Non, je hebt een zachte
mooie huid, koelit langsep, dat is mooi
voor een meisje." Ik was erg speels,
in mijn meisjesjaren en lette niet op
zulke dingen en de enige jongens met
wie ik omging waren mijn twee broers.
Omdat m'boh Roos bijna elke dag bij
ons kwam en bij ons at, misten we haar
toen ze een paar dagen niet verscheen.
Onze kebon werd er op uit gestuurd
naar de dessa in de bergen waar ze
woonde om te informeren waar m'boh
Roos was. Hij kwam terug met het ont
stellende bericht: m'boh Roos was ziek.
Ik geloof dat mijn ouders haar nog
bezocht hadden in de dessa waar ze
woonde bij haar dochter 'Nah, die sa-
wahs bezat en haar oogst dikwijls ver
kocht aan mijn oma. M'boh Roos
werd helaas niet beter. Ze stierf heel
stil zoals ze ook leefde, stil maar toch
nooit alleen, want een ieder hield van
haar. Ze had nooit bij ons willen wonen
omdat ze altijd de bergen in moest
voor haar kruiden. Toen ik het bericht
kreeg dat m'boh Roos er niet meer was
heb ik heel stil in een hoekje gehuild.
Later zorgde onze baboe voor mijn
djamoe, maar ik heb het nooit lekker
gevonden.
Benita Nagel-Neys
20