Gouverneur-Generaal van Hoorn en de Bedriegertjes door Dr. H. J. de Graaf Velen onzer hebben wel eens een bezoek aan de "Bedriegertjes" in Rozendaal gebracht, ook al kan deze vermakelijkheid slechts te voet bereikt worden. Rozendaal is nl. een Gemeente, waarheen geen openbaar vervoermiddel de be langstellende toerist kan brengen, daar het zo min aan een spoorlijn als aan een buslijn ligt. Slechts weinigen hebben beseft, dat er tussen de fraaie versieringen van de Cascade, de Schelpengalerij en de eigenlijke "Bedriegertjes", met hun onverwachts opspuitende waterstraaltjes, en ons Oost-lndië zeker verband heeft bestaan. Dat zijn niet de de heren en dames verrassende fonteintjes, die men trouwens ook elders in Europa aantreft, een echt 18e eeuws grapje, maar de fraaie Indische schelpen, waarmee het marmer versierd is. Deze natuurproducten moeten wel van een gouverneur-generaal afkomstig zijn. Dat is ook zo, niet een der allergrootste, maar wel een zeer verdienstelijke, Johan van Hoorn. Hij werd in 1653 geboren te Amster dam als zoon van Pieter van Hoorn, een buskruitfabrikant, en Sara Wes- sels, beiden van zéér goede familie. Doch reeds tien jaar later vertrok de buskruitmaker met zijn gehele gezin naar de Oost, niet vrijwillig, doch uit geldnood. Dank zij goede relaties was hij bestemd om in Batavia direct het ambt van Raad-extraordinair te bekle den, dus: buitengewoon lid van de Raad van Indië, die bij afwezigheid van een gewoon lid, diende in te vallen. Zijn zoon werd meteen ook onder-assistent, ofschoon hij pas tien jaar oud was. Doch destijds bestond er nog geen wet op de kinderarbeid. Wat de knaap in dit ambt feitelijk uit voerde, bleef onbekend, doch in de jaren 1666-1668 vergezelde hij zijn va der op een gezantschapsreis naar Chi na, die niets anders opleverde, dan een dik boek met een uitvoerige beschrij ving en prachtige platen van China's land en volk. Daar zal het jongemens heel wat hebben gezien en opgemerkt, want men was zelfs gekomen tot in het hart der Verboden Stad en had het aangezicht van de Zoon des Hemels mogen aanschouwen. Geen wonder, dat de jonge Johan zijn leven lang be langstelling voor de Chinezen en hun gedoente bleef koesteren. Bovendien was het toenmalige China misschien niet zo welvarend als het huidige, doch wel veel schilderachtiger dan het Be loofde Land van onze vriend Mao met zijn afschuwelijke petten en broeken. Ook vader Pieter werd door China ge grepen en terwijl andere reizigers van hun tochten een of andere rariteit als reis-souvenir meebrengen, droeg hij na terugkomst aan zijn vrouw en kinderen 'n boekje op, dat in 1675 te Batavia ge drukt werd, een der eerste voortbreng selen van de pers aldaar, t.w.: "Eenige voorname eygenschappen van de ware Deugdt, voorsichtigheydt, Wysheydt en Volmaecktheyd, getrocken uyt den Chi- neeschen Confucius, en op Rym ge bracht". Weliswaar had dit soort poë zie niet veel om het lijf, doch men moet toegeven, dat in het gezin Van Hoorn toch de Schone Letteren enigszins geëerd werden. G.G. Johan van Hoorn Zonder Batavia ooit te verlaten klom de jonge Compagnies dienaar op tot assistent en onderkoopman, waarbij hij zich minder met de poëzie, dan met het nuchtere proza der handels- en kantoorboeken moest bezig houden, een bezigheid die hem overigens wel lag. Op 25 febr 1678 werd hij Secreta ris der Hoge Regering en hield o.a. het lijvige Dagregister van dat jaar bij, een soort journaal dus, dat inderdaad uit blinkt door uitvoerigheid en duidelijk heid. Het was juist een jaar, waarin heel wat gebeurde, nl. de grote veld tocht in Java's binnenland tegen de grote Madoerese rebel Radèn Troena- Djaja, die zich in het ommuurde Kadiri verschanst had. Er viel- dus heel wat te beschrijven. Bovendien werd Johan's belangstelling voor deze expeditie ver groot, doordat zijn broer Pieter als vaandrig ook van de partij was. Deze onderscheidde zich op deze zware tocht bijzonder. In 1682 werd Johan raad-extraordinair, een zelfde post dus, waarmede zijn vader 19 jaar geleden begonnen was; drie jaar later werd hij gewoon raads lid en had regelmatig zitting in dit hoogste College. Ondertussen ondernam hij twee ge zantschapsreizen naar het naburige Bantam in 1682 en 1685, de eerste maal om de Sultan met zijn troonsbestijging te feliciteren, de tweede keer om hem met de succesvolle bevestiging in zijn ambt geluk te wensen, geen bijzonder zware opdrachten. Bij het laatste statie- bezoek mocht hij zelfs aan de rechter hand van de sultan zitten, terwijl diens gemalin met de linkerzijde tevreden moest zijn. De rest van de hofhouding zat op de grond, gelijk de adat was. Intussen was de jonge Van Hoorn voor de eerste maal getrouwd, en wel met Anna Struys. Haar vader, als zeeman uitgekomen, behoorde tot de rijkste burgers van Batavia. Hier zij opge merkt, dat alle drie huwelijken van onze Johan financieel zeer gelukkig waren. Of zij dit ook in ander opzicht waren, onttrekt zich helaas aan onze weetgierigheid. Zijn Anna stierf in 1691, doch haar plaats werd in het volgende jaar reeds ingenomen door Agneta van Outhoorn dochter van de latere G.G. Van Outshoorn. Zij schonk hem twee dochters, doch ontviel hem in 1703. Onversaagd stapte onze Johan voor de derde maal in het huwelijksbootje met Joanna Maria van Riebeeck, ook de dochter van een a.s. G.G.. De beschrijving der luisterrijke bruiloft kwam natuurlijk in het Bataviase Dag register te staan (nog onuitgegeven) van waaruit ds. Fr. Valentijn het in het 4e deel van zijn machtig werk opnam. De bruidegom schonk de predikant, die het huwelijk binnen de Kasteelskerk had ingezegend, 1000 rijksdaalders, hetgeen collega Valentijn een goede beloning acht voor een half uurtje pre ken. Uit dit huwelijk sproot een zoon voort, die echter nog in Indië stierf. Kort na zijn eerste huwelijk werd Johan van Hoorn eerste Raad van Indië en Directeur-Generaal, zodat de aller hoogsten in den lande toen schoonva der en schoonzoon waren, echt een familieregering. Volgens ds. Valentijn waren dit de gelukkigste jaren voor Van Hoorn, af gezien van het feit, dat hem op 9 febr- 1686 zijn zwager, de beroemde kapitein Frangois Tack ontviel. Deze werd op een gezantschapsreis naar de Soesoe- hoenan voor diens Kraton door de "moordenaar" Soerapati en zijn Baliërs verraderlijk met een 75 Nederlanders vermoord. Dit drama in de familie be trok Van Hoorn's aandacht nog meer op Java's binnenland, dan hij te voren daar reeds mee verbonden was. Men zegt, dat hij na deze moord steeds over een bestraffing van de "moordenaar heeft nagedacht, welke ten slotte na 20 jaren heeft plaats gevonden. Niet slechts bloeide in die jaren de handel der Compagnie, doch ook Van Hoorn's eigen zaken floreerden. Hij 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1975 | | pagina 6