De Loopbaan van een Indische Jongen 1920. De Grote Postweg tussen Aloon Aloon en Tjiwangiweg, waarheen rechts op de foto, een op de boom gespijkerd straatnaam bordje wijst. Boven de weg hangt een petroleum-lantaarn. 1929. Een foto van hetzelfde punt. De stoffige krikilweg is veranderd in een behoorlijke asfalt-Postweg. De petroleum-straatverlichting heeft plaats gemaakt voor electrisch licht. De Postweg is een ge zellige toko-buurt geworden. Toen mijn vader in 1926 in Soekaboemi kwam begon hij met de technische diensten van de gemeentewerken grondig te screenen en door de zeef te halen. En er kwamen heel wat ongerechtigheden te voorschijn, zowel technisch, econo misch-als financieel. De ene diensttak was topzwaar bezet; in de andere werkte een enkele ambtenaar zich kapot en was volkomen overbelast, zoals dat toen bij voorbeeld bij de dienst waterleiding het geval was. Met gelden van de ene dienst werden tot overmaat van ramp dan ook nog gaten van de andere gestopt. Bij controle ontdekte Pa berekenings- en constructiefouten in ontwerpteke ningen voor nieuwe gebouwen die daardoor bij de geringste aardbeving konden instorten, of zelfs al tijdens de bouw. De voorbereidingen werden on middellijk stopgezet; uitvoering verbo den. De gemeenteraad die de zaak goedgekeurd had stond op z'n achter ste benen, hoopjes gedonder en de verantwoordelijke ging voorlopig met verlof. Het wegennet was hopeloos verouderd - er waren geen verharde wegen en onvoldoende bandjirgoten, zodat de wegen in de natte moesson in wilde bergbeken en modderstromen veran derden. En dit is heus niet overdreven als U bedenkt dat Soekaboemi over een afstand van 3 km. een verval van bijna 200 m. vertoont. Soekaboemi is op een berghelling gebouwd. Om kort te gaan, er was "bezuinigd" op van alles en nog wat en er waren bovendien ook nog heel wat perkara's - en beslist niet ketjil - die de wereld uitgeholpen moesten worden. En Soekaboemi gonsde van geruchten over "de nieuwe man" die de bezem hanteerde en de vergaderzaal van de gemeenteraad schudde menigmaal op haar grondvesten ook zonder dat er sprake was van een aardbeving. Soekaboemi werd wakkergeschud uit een dommel van jaren. Landmeters en gemeentewerklieden zwermden uit met hun theodolieten, houwelen, patjols, stoomwalsen en asfaltketels en de ver bijsterde goegemeente sloeg al deze waanzinnige activiteiten argwanend ga de. Maar het gemor, zij het aanvanke lijk aarzelend, verstomde toen Soeka boemi een prachtig nieuw wegenstelsel uit de stofwolken te voorschijn zag komen, compleet met de zo hoogno dige riolering en fraai gemetselde bandjirgoten, inclusief mooie witte stre pen waarop later keurige Soekaboe- mische politieagenten zouden gaan mijmeren. Inmiddels was Eugène Knaud benoemd tot directeur gemeentewerken, brand weercommandant, directeur dienst wa terleiding (als brandweercommandant moest je ook vrijelijk over water be schikken nietwaar? zo meenden wij in jeugdige onnozelheid) en rooimeester. Bovendien was hij lid van de regent- schapsraad en tenslotte ook nog be last met de inspectie op de naleving van de "hinderordonnantie". In deze functie werd hij bijgestaan door de heren H. Berger - de man die hem in 1938 zou opvolgen - en G. Ch. F. Briët, de stadsgemeente-controleur. Een werkkring, die mijn vader letterlijk dag en nacht bezig hield; bijkans om onder te bezwijken. Vooral dat brand weercommando zou vermoeiend blij ken. Bij ons thuis tenminste rinkelde de telefoon bij nacht en ontij. Maar daarover straks. Intussen kwam ook de volkshuisves ting van de grond en de bouw van een aantal nieuwe projecten begon, voor afgegaan door de sloop van krotten en afgekeurde gebouwen. En toen, toen kwam er ongevraagd hulp van onver moede kant op hoogst originele, maar wel wat rigoureuze manier. De Indonesische en Chinese inwoners zagen eerst met verbazing toe bij het slopen van oude panden en keken verrast op toen zij mooie nieuwe ge bouwen daarvoor in de plaats zagen verrijzen. En toen ging hun een groot licht op: een licht, dat de hemel boven Soeka boemi maar al te vaak rood zou kleu ren in de volgende jaren. De brandweer kreeg bijna dag en nacht handenvol werk. Want wat deden de olijkerds? Zij die oude bouwvallige huizen bewoon den sleepten eerst hun hele hebben en houden in veiligheid en staken daarna vrolijk de brand in hun behuizing. En als de brandweer dan luidbellend door de benedenstad stoof en op de plaats des onheils verscheen, zat de bevol king verheugd weeklagend (bij de ge dachte aan een mooi nieuw huis) het machtige schouwspel gade te slaan zonder een vinger uit te steken, terwijl de wandelende warongs goede zaken deden, alsof het een wajangvoorstel ling gold. Overigens werden de brand stichters nooit gegrepen. Ga maar eens zoeken tussen zoveel- duizend "nda-tau-djoeragans". Enfin, de heren kregen hun zin plus mooie nieuwe huisjes, maar intussen konden (lees verder volg. pagina Ie kol. onderaan) 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1975 | | pagina 4