Hoe word ik een goede verslaggever?
Kleine cursus journalistiek of de geschiedenis van "Het Paard".
door RIJKLOF VAN GOENS
Hoofdredacteur Van Lieshout van de "Nieuwe Soerabaja Courant", waaraan ik in
de dertiger jaren verbonden werd, was een minzaam mens. Hij herinnerde zich
zijn begintijd nog heel goed en had daarom begrip voor de moeilijkheden waar
mee jongmaatjes als ik toen was, te kampen hadden. "Je leert dit vak met valien
en opstaan en zult nog wel de nodige builen en schrammen oplopen", zei hij eens.
"Je moet het zover brengen, dat zelfs de onwilligen je van nieuws voorzien".
Maar hoe dat moest gebeuren vertelde hij niet. Dat moesten de jongmaatjes zelf
maar uitvissen. En daaruit ontstond op zekere dag een belevenis die voor mij
onvergetelijk is.
Het gebouw aan de Aloon Aloon-straat
waarin het "Soerabajasch Handels
blad" en de "Nieuwe Soerabaja Cou
rant" gehuisvest waren, was een waar
paleis. Nooit meer heb ik in een der
gelijk pand gewerkt. Het had marmeren
vloeren en de werkvertrekken waren
ruim en luchtig. Toen ik op die ochtend
dat paleis betrad, kwam, spoedig nadat
ik mijn plaats had ingenomen, de op
pas met de boodschap "Toean besar
minta datang". Dus begaf ik me naar
zijn heiligdom, me afvragend of ik een
reprimande zou krijgen vanwege de
een of andere zonde, dan wel een
pluim.
Noch het een, noch het ander was het
geval. Van Lieshout, die niet van dik
doen hield, keek terstond op toen ik
binnenkwam en zei: "Gisteravond zijn
twee lui die van Malang kwamen met
een flinke vaart tegen een overweg
boom opgereden. Hun auto werd een
wrak en zij kwamen terecht in het
C.B.Z. (de populaire afkorting van Cen
trale Burgerlijke Ziekeninrichting). Dit
zijn hun namen. Probeer te weten te
komen wat er precies gebeurd is".
Ik ging meteen naar de C.B.Z. en werd
te woord gestaan door de portier, een
minimaal gepensioneerde koloniaal. Het
was een sympathieke man die een bij
zonder gevoel voor humor had.
"Alweer hier?" vroeg hij. "Zeg niet dat
je een besmettelijke ziekte hebt, want
dan kruip ik meteen in mijn schulp".
Ik vertelde hem wat mijn opdracht was
en noemde de namen die mij opgege
ven waren.
"O, die twee", zei de portier, die, naar
mijn mening, alles wist van hetgeen er
omging in de C.B.Z. "Dan moet je naar
deze (en hij noemde de naam) vragen.
Die is bij kennis, de ander is er erger
aan toe. "Maar", liet hij er op volgen,
"eerst moet je langs het Paard zien
te komen".
"Wie is dat?" vroeg ik.
"De grootste draak van deze samen
leving", antwoordde hij. "Zo noemen
we de hoofdzuster. Als je daar levend
langs komt heb je geluk. Begin maar
een goed smoesje te verzinnen, anders
laat ze je beslist niet toe".
Leugentje om bestwil.
Ofschoon ik wel eens meer in de
C.B.Z. was geweest had ik tot dan toe
de hoofdzuster nooit ontmoet, waaruit
ik opmaak dat ze er nog niet lang was.
Te oordelen naar hetgeen de portier
had gezegd moest het een ware Kenau
zijn en ik vroeg me af wat ik moest
zeggen. Mijn voorstelling van haar
voorkomen was vrij juist. Haar bijnaam
had ze te danken aan haar lange en
grove gezicht.
"Wat wenst u?" vroeg ze niet bepaald
vriendelijk. En opeens kreeg ik een
ingeving.
"Ik ben speciaal van Malang gekomen",
antwoordde ik, "in verband met het
ongeval van mijn oom" (en ik noemde
de naam die de portier me had opge
geven). "Hij is altijd zo goed voor me
geweest, en dus..."
"Hij is er erg aan toe", zei het Paard,
"maar u mag wel even bij hem komen.
Maar niet langer dan vijf minuten,
hoor".
Ik haalde verruimd adem toen ik me
verwijderde. Het was dus gelukt! Ik
was - om het op de wijze van de por
tier te zeggen - levend langs de draak
gekomen!
In de kamer die ik betrad waren twee
bedden. In het bed links van me lag
een man die buiten bewustzijn was.
In het bed rechts echter een man wiens
ogen helder stonden. Ik griezelde even
wel omdat er uit beide neusgaten een,
inmiddels gestolde, bloeddruppel naar
buiten was getreden. Ik vroeg of hij
de heer zus en zo was, en toen hij
knikte zei ik: "Ik ben van de krant.
Vertelt u me gauw wat er is gebeurd,
want ik heb de hoofdzuster wat voor
gelogen en ze is niet mals". Hij deelde
me mee hoe het ongeval zich had toe
gedragen en ik schreef zijn medede
lingen razendsnel op. En net toen ik
klaar was klonk achter me een stem
die beval: "Kom jij eens buiten!"
Het was het Paard. Er zat niets an
ders op dan haar bevel op te volgen.
"Je hebt me dus bedrogen!" blafte ze
me aan. "Van welke krant ben jij?" Ik
vertelde het haar en ze zei: "Ik zal de
hoofdredacteur opbellen. Je zult er wel
meer van horen! Maak dat je weg
komt!"
De portier keek me met een grijns aan
en vroeg: "Wat zei en deed het Paard?"
Toen ik het hem verteld had werd zijn
grijns nog breder. "Dan zit er beslist
wat voor je op", was zijn oordeel. "Ga
maar gauw een verhaaltje voor je baas
verzinnen."
Het was duidelijk, dat de oppas me
opwachtte, want nauwelijks zat ik voor
mijn schrijfmachine of hij kwam zeg
gen: "Toean besar minta datang". En
zo ging ik, voor de tweede maal op die
dag, naar het werkvertrek van Van
Lieshout, maar het lood in mijn schoe
nen was veel zwaarder dan de eerste
keer. Het gezicht van de hoofdredac
teur stond noch somber, noch bemoe
digend. Direct informeerde hij: "Wat
heb je tegen de hoofdzuster gezegd?"
Ik deelde het hem waarheidsgetrouw
mee. Daarop informeerde hij: "Heb je
de bijzonderheden?" Die vraag beant
woordde ik bevestigend, evenals de
volgende die luidde: "Is het wat
waard?"
Na die tweede bevestiging keek hij me
een tijdje aan en vroeg toen: "Weet je
wat jij bent?" Ik schudde mijn hoofd;
mijn hart bonsde.
"Jij bent", zei Van Lieshout, "een gro
ter schoffie dan ik ooit geweest ben.
Duvel op en zorg dat het een leesbaar
verhaal wordt!"
"Ha, ha, ha, Si
Ompong, hij seg
sijn nieuwe djangkrik
sterker dan van mij!"
POIRRIÉ
15