Th
v
TOKO
EN BOEKHANDEL
TONG-TONG
Zijn met ingang v. 15febr.
UITSLUITEND
GEOPEND OP
woensdag van 9-4 en
zaterdag van 10-2 uur.
ter schaatsten elegante waterspinnen
rond en boven de slokan hingen prach
tige grote tjapoengs. Er stonden ook
enkele pisangbomen en langs de be
groeide pagger fladderden kleurige
kapellen.
Erachter lagen sawahs van desa Pa-
roengseah. In dat paradijsje achter de
bijgebouwen haalden we geen katte-
kwaad uit maar lagen stil naar de tja
poengs en spinnen te kijken. Simpele
plekjes staan soms voorgoed in je
geheugen gegrift.
Terzijde van ons paviljoen zweefden
ook heel wat tjapoengs waar we ach
teraan draafden, gewapend met een
lidi, aan het uiteinde waarvan we getah
gesmeerd hadden. Een kleverig plan
tensap dat we heel vindingrijk wonnen
door van een bepaalde plant - de naam
weet ik echt niet meer - een bla'd af te
breken. Op het grote erf tussen hoofd
en bijgebouwen huisde ons dierenvolk-
je. Een hele horde marmotten, duiven
en kippen en ongetwijfeld ook koe-
tjings.
Van dit huis uit ondernamen we ook
tjes met celluloid ruitjes erin. Het was
altijd een hele karavaan op ons erf. En
terzijde zaten dan onze chauffeurs klo-
bots te roken en geweldig op te snij
den over de hoedanigheden van HUN
auto en HUN toean (die ze kennelijk
meer beschouwden als hun privé kam
pioen vechthaan dan als hun baas ter
wijl ook de nummerborden een belang
rijke plaats in hun gesprekken in
namen).
Intussen vertroetelden onze coureurs
de aan hun zorgen toevertrouwde wa
gens als waren het kostbare renpaar
den - en dat waren het ook, voor hen.
Onze Indonesische chauffeurs zijn een
elite corps. Waarlijk de besten ter we
reld. Ze rijden als duivels en als je niet
oplet voortdurend plank-gas. Zij over
zien koel, zakelijk en direct de krank
zinnigste verkeerssituatie's en voorko
men de verschrikkelijkste ongelukken,
al scheelt het soms ook maar een haar.
De heren wachten gemoedelijk als een
oude nènèk met haar barang en klein
kind de weg over sukkelt en zijn zelfs
bereid van hun troon achter het volant
dikwijls met de familie's Grieve (die
schuin tegenover ons woonde) en Ber-
gamin, de Vermandeis en de De La
Portes reizen naar de Wijnkoopsbaai,
waar De La Porte eens bijna verdronk
in de verraderlijke zee. Lange week
ends in Plaboean Ratoe waar in de
logeerhuisjes legioenen tokèhs ons
oorverscheurend uit de slaap hielden
zodat tenslotte iedereen in 's hemels
naam maar in de voorgalerij op lig
stoelen de nacht doorbracht.
Zo'n tocht naar het zuiden volbrachten
we in auto's, wij in onze mooie crème
kleurige Dodge, hoog op de spaakwie-
len, met geweldige linnen kap en zijzeiI-
Zo was het als we ons klaar maakten voor de reis naar Plaboean Ratoe. Voor de wagen
v.l.n.r. Henri Vermandei, tante Pop Grieve, mevrouw Alexander, m'n moeder en mevrouw
Vermandei, die op de knie van haar vader, de oude heer Alexander, zit. De "roaring
twenties" in Soekaboemi inclusief zakjurken en pothoeden. De heren bleven hun toetoep
trouw. Dat joch achter de mooie toeter is Johnny Grieve.
Ons racing team op de achtergrond kijkt nieuwsgierig toe.
neer te dalen om een handje te helpen.
Maar de hemel sta je bij als zij in volle
vaart een zwarte kat gewaar worden
die juist de weg oversteekt. Dan zijn ze
in staat om de wagen tegen een boom
te verpletteren, een sawah in te razen
of een ravijn in te donderen; dit alles
liever dan die kat doodrijden.
Merkwaardig, soms houd je aan ^en
huis vreemde herinneringen over, zoals
ook hier. Ik droeg mijn steentje bij tot
alle spektakel en zaaide al vroeg pa
niek; stopte er eens in de tussengalerij
mijn hand in een pan kokende melk,
smeet voor het paviljoen onze (hol-
landse?) hulp in de huishouding een
steen naar het hoofd (en behoorlijk
raak ook) die eigenlijk voor mijn broer
bestemd was, veroorzaakte midden in
de droge moesson op ons achtererf tot
wanhoop van de kebon een halfuur een
reusachtige bandjir door het sluisje van
de slokan achter de garage dicht te
draaien en stond op een kwade dag
als een gek te tandakken rond een ve
nijnige gifslang die onder de kolong
uitkroop. Opgewonden schreeuwde ik;
"mammie, kijk, een paling!"
Toen gingen we gelukkig met verlof.
Acht maanden later kwamen we terug
en trokken voorlopig in een huis aan de
Grote Postweg, schuin tegenover de
R.K.H.I.S., dicht bij de Aloon Aloon.
Een "rustige" periode. Ik was in Hol
land na de reis in een ziekenhuis be
land en nu, terug, planplan plus katjang
idjo pap en bajem tot bossen. Sinds
haat ik alles wat er op lijkt. Neen, dat
huis lag me niet. Ook Amat was er niet
senang sinds een mierenkolonie als een
enorme zwarte plakaat langs de muren
dwars door het huis was getrokken.
Het was er een beestenbende of ang-
ker en op een dag stoof Amat, al ziin
aangeboren vormelijkheid vergetend,
verwilderd de achtergalerij binnen:
"Nja, twee toekangs met een boeaja
willen U spreken!" En hij verdween in
galop weer naar het voorerf met mij
in zijn kielzog. En waarachtig, daar
stonden de twee aangekondigde lieden
met over hun schouder een lange dikke
bamboe waaraan een springlevende en
kwaadaardig loerende krokodil in de
rotans hing, de enorme muil zorgvul
dig dichtgebonden en ondertussen wil
de pogingen ondernemend om los te
komen. Nu is een boeaja in Soekaboe
mi geen alledaags verschijnsel, on
danks de 18 kali's die door onze kota
stromen. En. alras verzamelde zich op
ons. voorerf een menigte Soendanese
flaneurs die angstig opgewonden de
boze karaktertrekjes van het monster
bespraken.
Ma maakte de dierenhandel duidelijk
dat we bepaald niets zagen in zo'n
huisdier waarop de heren teleurgesteld
met hun roerig vrachtje vertrokken. De
vorige bewoners hielden toch immers
ook boeaja's? Waren jullie dat niet,
familie van Damme?
Niet lang daarna verlieten we dit huis
en betrokken onze één na laatste veste
in Soekaboemi. Maar daarover vertel
ik later wel.
John M. Knaud