P. A. Daum Literator onder de Indische journalisten Op 14 September 1898 overleed in Laag-Soeren op zijn 52ste jaar aan een leverziekte een van de meest populaire figuren uit de koloniale samenleving van die dagen, de journalist en romancier Paul Adriaan Daum. Ik heb eens een pelgrimstocht naar zijn graf gemaakt en het ontroerd aange troffen temidden van de grafstenen van illustere koloniale functionarissen van zijn tijd op dat stille, landelijke kerhof aan de IJssel. Op zijn twintigste jaar was Daum na een korte ambtelijke en journalistieke werkzaamheid naar het oude Indië ver trokken, waar hij al spoedig lid werd van de redactie van het Semarangse dagblad De Locomotief. Vier jaar later legde hij na een meningsverschil met de directie zijn functie neer en richtte hij het eveneens in Semarang verschij nende dagblad Het Indisch Vaderland op. In een conflict met gouverneur-ge neraal van Rees over de vrijheid van drukpers in Nederlands-lndië werd hij tot een korte gevangenisstraf veroor deeld, terwijl de persen van zijn blad verzegeld werden, waardoor het or gaan ten dode gedoemd was. Het bloed kruipt, waar het niet gaan kan: in de hoofdstad van de kolonie richtte Daum prompt het Bataviaasch Nieuwsblad op. Het verscheen op 1 december 1885 voor het eerst en is tot op de dag van de Japanse bezetting, 8 maart 1942, het meest gezaghebbende dagblad van Nederlands-lndië geweest. Van het Bataviaasch Nieuwsblad is Daum ruim 121/2 jaar - van 1885 tot zijn dood - het hoofd en hart geweest. Hij was er directeur en hoofdredacteur van, schreef er de politieke overzichten van binnen- en buitenland en redigeer de de literaire kroniek. Daarin werd aan nieuwe letterkundige stromingen, zoals het naturalisme in de literatuur, ruime aandacht geschonken en de Be weging van Tachtig nauwlettend ge volgd. Als om de daad bij het woord te voegen, schreef hij het feuilleton, dat tot de grootste attracties van de cou rant behoorde en de geliefde lectuur van de Bataviase samenleving werd. De Indische Maatschappij werd in Daums verhalen beurtelings met ver ontwaardiging en leedvermaak her kend. Er ontstond in de loop van de jaren een bijzondere sfeer van saam horigheid tussen de hoofdredacteur en zijn lezers. En het was dank zij het uit gesproken karakter en de onafhanke lijkheid van Daum's persoonlijkheid misschien de meest verkwikkende eensgezindheid, die er in het oude Indië ooit tussen een krant en haar lezers heeft bestaan. "Paatje" Daum zoals hij naar zijn twee voorletters vertrouwelijk werd ge noemd, was met zijn "lorretje", zoals de courant wegens het kleine formaat werd betiteld, een dierbaar huisgenoot in menig Indisch gezin. Men vertrouw de zich gaarne aan zijn onafhankelijke leiding toe en hield zich des zaterdags onledig met de boeiende intrige van zijn feuilletons, die door hun levendige P. A. DAUM en zo natuurgetrouwe beschrijving van de Indische samenleving uitmuntten. Er zijn misschien nog mensen, die zich de bewondering en de gretigheid her inneren, waarmee de krant van Daum op zaterdagavond om het feuilleton ge lezen en in die huiselijke kring werd besproken. Onder het pseudoniem Maurits ver schenen deze feuilletons ten slotte in boekvorm. Ze vonden onder het In dische publiek een geestdriftig onthaal. In 1884 verscheen Uit de suiker in de tabak met een polemische voorrede tegen de heersende, conventionele bel- leterie, in 1889 de sleutelroman: Hoe hij Raad van Indië werd, waarvoor Daum de hoogste lof oogstte van Lode- wijk van Deyssel als criticus van De Nieuwe Gids, van 1885-'90 verscheen een tetralogie In en uit 's Lands dienst, die ons aan de latere cyclus van Louis Couperus De Boeken der Kleine Zielen zou kunnen herinneren; in 1889 de klei ne door Du Perron herdrukte roman Goena-Goena, in 1893 Nummer Elf, in 1892 de tweedelige roman "Ups" en "Downs" in het Indische leven en ten slotte in 1894 zijn zwanenzang Aboe Bakar. Het is - met enige ongenoemde novellen en schetsen onder zijn ware naam - geen onoverzienbaar oeuvre, dat Daum ons nagelaten heeft, maar het is alles bijeengenomen een oeuvre, dat om zijn waarheidsgetrouwe weer gave van de werkelijkheid de spiegel mag heten van de Indische Maatschap pij in de jaren omstreeks 1870-'80, toen er door de grootse ontginning van Java vooral door particuliere onderne mers ontzaglijke fortuinen werden ver diend en weer verloren, toen men in de kolonie in tonnen en miljoenen dacht. Het is de tijd, dat het Indisch leven iets moet hebben gehad van de atmosfeer van een Goudland, een Eldorado voor iedere gelukzoeker en men, bezeten door de zucht naar mateloze rijkdom, voortgedreven werd naar de hoogste toppen in de Indische maatschappij, naar onbeperkte macht en de grootst mogelijke weelde. Het is de tijd van het fin de siècle, de periode van dyna mische levenskracht en tragisch verval van grote carrières en van even zovele mislukte levens, van koloniale glorie en volstrekte ondergang, van de ups en downs in het Indische leven. Van deze periode in de kolonie is Daum de meest ingewijde kenner, de genadelo ze toeschouwer, de magistrale roman cier geweest, zoals George Courteline het met een overeenkomstig schrijver schap is geweest van het Franse leven in dezelfde periode, zoals Louis Cou perus het Haagse leven van dezelfde tijd heeft uitgebeeld en in zijn romans tot een tragische legende heeft ver edeld, zo heeft Daum de bloeitijd van de kolonie, de tijd, die men zo wee moedig "tempo doeloe" noemt, als geen andere auteur vereeuwigd en in de spiegel van zijn werk ook voor ons geslacht herkenbaar gemaakt. Dat is het wonder van Daums romans, dat zij niet alleen voor de tijdgenoot, maar ook voor ons na vijftig jaar niets van hun betekenis hebben verloren als spiegel van een samenleving, die his torisch is geworden, maar die in onze dagen onder ander bewind terug schijnt te keren onder de leuzen van rust en orde. In Daum heeft onze koloniale literatuur een schrijver, die het in zijn beste ro mans wint van de gelijktijdige roman kunst in het vaderland onder het pa tronaat van De Nieuwe Gids. De onbekendheid van Daum na zijn dood is gemakkelijk te begrijpen; hij was op zijn manier een onafhankelijke vernieuwer van de romankunst en bo vendien een overtuigde bewonderaar van het naturalisme a la Zola, maar dit ontdaan van de "woordkunst" en de subtiele effecten, zoals het in de ro mans van zijn landgenoten Van Deys sel,, Netscher, Arij Prins en anderen vertoond werd. Tegelijk wilde hij breken met de senti mentele en theatrale romankunst van zijn tijd en een romantype scheppen, waarin de schrijver zich op de meest ongedwongen wijze liet gaan, om zo doende een levend contact met de lezer te scheppen. Zolang men de Indische maatschappij aan haar lot overliet en meer ernst maakte van de cultures dan van de 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1975 | | pagina 10