HET GELUK VAN HET JAGEN Pak Ani CIO "De jacht behoort tot het zuiverste repertoire van het menselijk geluk" José Ortega Y Gasset. Jachtbelevenissen op Oost-Sumatra door J. G. A. la Bastide Ik staarde peinzend naar de voorbij-glijdende paalwoningen, de beladen klapper bomen (iedere klapperboom vertegenwoordigt voor een Indonesiër een kapitaal) en andere vruchtbomen. Panters, (dus ook zwarte panters) komen op Sumatra niet voor, zijn tenminste nooit met enige wetenschappelijke zekerheid aangetoond. Niettemin duiken er van tijd tot tijd hardnekkige geruchten op betreffende de Harimau hitam Het was niet de eerste keer, dat ik een dergelijke geschiedenis hoorde. En dat er in ieder geval toch een zeer dringende reden moet zijn geweest om een heel dorp er toe te bewegen hun goede huizen en kostbare vruchtbomen te verlaten, is een ding dat zeker is. Even verderop stuurde Pak Ani de sampan naar de kant en manoevreerde snel en handig een smalle vaargeul in. Thans veranderde van lieverlede het landschap. De oevers verdwenen en er bleef water over. Overal water en uit gestrekte rietvelden. Smalle vaargeulen door het riet, kris en kras. De sampan sloeg links af; de sampan sloeg rechts af. Spoedig verloor ik alle gevoel van richting en het was een wonder hoe Pak Ani de weg wist in deze wildernis van water en riet. Toen de zon als een reusachtige vlam menzee de horizon in het westen in brand scheen te steken, begonnen we, dicht bij of verder af telkens eilanden te passeren. Tenminste, het leken ei landen. Al gauw zag ik echter, dat het onder water wortelende bossen waren, bestaande uit torenhoge, dicht op el kaar staande bomen. Dit was dan dat typische gebied, geen land, geen rivier, geen zee, de grote delta van de Asa- han. En hier woonde die merkwaardige bevolking, practisch hun hele leven op het water, de houthakkers van het "Kaju Laut". Hoe die onder water wortelende wou den zijn ontstaan, weet ik niet. Mis schien waren het oorspronkelijk echte eilanden, die door het van lieverlede stijgende water, permanent onderwater zijn komen te staan. Dat het gehele peil van de grote rivieren van Sumatra's Oostkust, althans in de benedenloop, sinds de oorlog gestegen is, is een feit. De houthakkers hakken, soms staande in een wankele sampan, deze bo men om, en binden ze tot grote vlotten, die op gezette tijden naar Tandjong- Balei worden gesleept en geroeid om daar aan Chinese opkopers te worden verkocht. Zo'n Chinees is een aanne mer, hij neemt van een aantal houthak kers regelmatig in aangenomen werk het hout af, terwijl zij bij hem crediet krijgen. De vrolijke, snel hun geld uit gevende Maleiers raken tenslotte zo diep in het krijt bij hun gewetenloze meester, dat zij practisch zijn slaven worden. Niettemin zijn deze mensen vaak zeer gesteld op hun "baba" en doen alles wat hij zegt. Op en neer, op en neer, gingen Pak Ani's armen. In de gloed van de onder gaande zon bewogen de spieren van zijn borst en schouders als levende dingen onder zijn gladde goudbruine huid. Snel viel de schemering, dat wonderlijk onwezenlijke huwelijk tussen dag en nacht, tussen licht en duisternis. Om ons heen begonnen er vreemde ge luiden uit het riet en water op te stijgen. Klokkende, murmelende, fluisterende, Op weg naar pasar Boplok (omgeving van Heutszboulevard - Oude Tamarindelaan). Eerst een rommelig, uitgelopen pasartje, nu vernieuwd met kraampjes-onder-dak, riole ring, droge gangetjes. Maar de mensen blijven hetzelfde en brengen hetzelfde terug wat de sfeer van iedere pasar maakt. mompelende geluiden; af en toe door broken door een hoge klagende kreet. Spoedig was het donker en Pak Ani stak zijn carbid-lantaarn aan. Hij ver zocht mij de lantaarn vast te houden om daarmee geregeld links en rechts het water te belichten, daar de kans op krokodillen nu groter werd. Toen ging het weer verder, vaargeul in, vaargeul uit. Tegen een uur of zeven begonnen de rietvelden te wijken en hoe langer hoe dunner te worden. Water, water, zover als de lichtstraal reikte, af en toe de voorbij-glijdende donkere klompen ver dronken woud. Ten slotte kwamen de houtvlotten. Eerst hier en daar een enkele, toen hoe lan ger hoe meer. Op het laatst leek het of het gehele water-oppervlak tot aan het gezichtseinder bedekt was door een enorme massa aan elkaar gebon den houtvlotten. Alweer moesten wij door nauwe vaar geulen, maar nu tusen onafzienbare rijen houtvlotten. Ik had nog nooit zoiets gezien en keek mijn ogen uit. Pak Ani waarschuwde mij echter scherp op te letten, daar de krokodillen 's nachts vaak op deze vlotten schijnen te klimmen. Het was stikdonker, geen maan. Alleen de ster ren verspreidden een nauwelijks waar neembare zilveren waas. Als een scherp mes sneed de straal van de carbid-lantaarn door de duis ternis. Om een uur of half acht begon ik af en toe in de verte een lichtje te zien. Langzamerhand kwam dit lichtje nader en tenslotte zag ik dat het een eenzame hut was op hoge palen. Het was een hoogst eigenaardig gezicht deze wo ning, midden in het water op enkele uren varens van het dichtst bijzijnde land! Om acht uur meerden wij aan een der palen waar reeds twee andere sampans aan vastgebonden lagen, en bestegen even later de zwaaiende trap naar de deuropening. We werden ontvangen door een rijzige magere man, met een korte broek aan, ontbloot bovenlijf en een gevlochten bamboehoed op. Achter hem stond een tweede figuur, wat korter en zwaarder gebouwd, doch in gelijksoortige kledij. Zij begroetten Pak Ani met het respect, dat deze vreemde man iedereen scheen in te boezemen, toonden zich niet het minst verwonderd dat hij een met een geweer gewapende Europeaan met zich meebracht en nodigden ons uit binnen te treden. Het was een vierkant vertrek, ongeveer vier bij vier meter, met houten vloer, gevlochten bamboewanden en atap dak. (lagen blad van de nipah-palm). De verlichting bestond uit een met olie gevuld melkblikje, waarin een walmen de pit dreef. Pas toen ik Pak Ani hoor de vragen: "Waar is Ali?" viel me de derde bewoner van de hut op.- In een van de donkerste hoeken van 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1975 | | pagina 14