De Soldatenpastoor H. C. Verbraak S. J.
16
TER NAGEDACHTENIS AAN EEN GROOT NEDERLANDER
(Atjeh 1874- 1907)
In een voorwoord bij een boekwerk van F. van Hoeck S. J.., dat aan deze solda
tenpastoor is gewijd, schrijft de gouv. generaal van Heutsz in 1924:
"De nobelste figuur, die ik tijdens mijn leven in Indië ontmoet heb, op de handen
gedragen door alle soldaten van hoog tot laag, een priester die nimmer vroeg
naar godsdienstige overtuiging, maar alleen of er leed te verzachten viel of
troost te brengen was."
Hij had zich tot hoofdtaak gesteld de
zorg voor de strijdende en lijdende
soldaten. Zelfs de cholerapatienten in
het cholera blok werden door hem be
zocht. Hij bracht vertroosting aan de
van pijn kermenae patiënten, of diende
de H. Sacramenten toe aan de ster
venden.
Natuurlijk waren er in de lange periode
ook grappige gebeurtenissen.
Hij liet zich eens ontvallen tegenover
de kok van een bivak, dat hij vroeger
zo veel van zuurkool hield. Dat treft
ge dan, zei de kok, er zijn juist van
daag blikken met zuurkool aangeko
men.
Dit brak hem echter op, want deze
voorkeur werd door de kok natuurlijk
doorgegeven aan zijn collega's van de
volgende 15 posten, die de Pastoor
moest bezoeken. Hij kreeg er steeds
hetzelfde gerecht opgediend
Pastoor Verbraak dacht niet alleen aan
zijn jongens, maar ook aan hun ouders.
Om de correspondentie met thuis aan
te moedigen, gaf hij als maar postze
gels weg.
De aanvraag voor gratis postzegels
begon echter bedenkelijke vormen aan
te nemen, totdat bleek, dat een Chinees
voor één postzegel twee borrels
schonk. Dit verplichtte hem doeltref
fende maatregelen te nemen. Hij plakte
nu de postzegels zelf op de brieven.
Ook onder de Atjehers waren er per
sonen, die eerbied hadden voor de
pastoor. Toen hij eens in Sigli was,
had hij een onderhoud met een Atjehse
Teungku over de verschillende gods
dienstige leerstukken der Christenen.
De kennismaking viel de Atjeher zo
mee, dat toen Verbraak zijn wens te
te kennen gaf, om inplaats van over
zee door het binnenland naar Kuta
Radja terug te keren, de Atjeher er
zich borg voor stelde, dat hem geen
leed zou overkomen.
Langzamerhand was de Pastoor ge
woon geraakt aan schietpartijen, en
kreeg hij zelfs de naam onkwetsbaar
te zijn.
Tijdens een gevecht, waar hij vele ge
wonden en stervenden had te helpen,
ging hij om even uit te rusten op een
stoel van een transportwagen zitten.
Te midden van het oorlogsgeweld
kwam er een duif aangevlogen en zette
zich vlak voor hem neer op de grond.
Verbaasd boog Verbraak zich voor
over, maar op hetzelfde ogenblik door
boorde een kogel de stoel, die hem
zeker getroffen zou hebben, als hij
zich niet gebogen had.
Buiten het Hospitaal lag er te Kuta
Pastoor H. C. Verbraak SJ. naar het portret
in het Museum Boymans te Rotterdam, zijn
geboortestad.
In 1874 werd Pastoor Verbraak, na aan
komst te Kuta Radja in de Westelijke
hoek van de Kraton een bambuhutje
aangewezen als pastorie; jaren later
werd op kosten van het Gouvernement
te Pante Pira' (zilveren oever) een ge
bouwtje in elkaar gezet van hout en
bambu, op de plaats waar uiteindelijk
de huidige stenen Katholieke kerk zou
verrijzen, nabij de Demmenibrug.
Gedurende zijn 33 jarig verblijf in Atjeh
zag Verbraak Gouverneurs komen en
gaan. Hij bleef op zijn post.
Hij volgde de bewegingen van de troe
pen overal; trokken de bataljons op
expeditie, dan trok hij mee; bleven
deze in de geconcentreerde linie, dan
bezocht hij de posten.
Deze reizen waren in het geheel niet
ontbloot van gevaren, soms vlogen de
kogels hem om de oren.
Wapens heeft hij nimmer willen dragen,
en toen een officier hem eens een
revolver aanbood, dankte hij beleefd,
haalde zijn rozenkrans te voorschijn
en zei: "Met dit wapen word ik het
best beschermd."
Zijn kleding te velde bestond uit een
vrij korte toga, waar de zwarte broeks
pijpen onder uit staken. Een soutane
zou onvoldoende practisch voor zijn
bewegingen zijn.
Hij was een geestelijke, die er voor uit
durfde te komen, dat hij priester was
en die zich hield aan het voor hem
voorgeschreven tenue.
Radja nog een andere plek van droe
fenis, waar Verbraak herhaaldelijk te
vinden was, de begraafplaats Peutjoet
met zijn ruisende tjemara's, waar zo
vele jonge mannen hun laatste rust
plaats vonden, en door hem naar het
graf werden begeleid.
Altijd werd hem vergund een woord te
spreken; hij betoogde dan dat moed
en deugd niet alleen heel goed kunnen
samen gaan, maar dat de ene door de
andere werd verhoogd.
Tijdens de laatste jaren van zijn ver
blijf in Atjeh kreeg de Pastoor last van
bijziendheid, welke zo ernstig werd,
dat hij tenslotte zijn arbeid moest op
geven.
Op 23 mei 1907 droeg Pastoor Ver
braak (72) zijn laatste H. Mis op in het
stampvolle kerkje te Pante Pira', waar
na hij dezelfde dag Atjeh verliet.
De laatste jaren van zijn leven bracht
hij door in de pastorie te Magelang,
terwijl in zijn sobere kamer als groot
ste sieraad hing: de kaart van Atjeh.
I'"'
Borstbeeld van pastoor Verbraak bij de oude
R.K. Kerk te Pante Pira. Het opschrift op
het voetstuk luidt: Pastoor H. C. Verbraak,
Atjeh 1874-1907 - zijn vereerders.
Nog tijdens zijn leven werd een borst
beeld te Pante Pira' opgericht nabij het
kerkgebouw op de Peunajong singel
en met front naar de Atjehrivier.
Bekend is, dat de Atjeher Ir. M. Tahir
zich in de Japanse tijd over dit borst
beeld ontfermd heeft, evenals over die
van Gen. van Heutsz en Ds. Thenu.
Het borstbeeld van Pastoor Verbraak
is na de oorlog naar het toenmalige
Batavia verscheept, en heeft enige tijd
op Menteng Poelo gestaan. Volgens
berichten namens de Pater Provinciaal
der Jezuïten Orde te Semarang is dit
borstbeeld nu nergens meer te vinden.
Zoals misschien bekend, bevindt het
borstbeeld van Gen. van Heutsz zich te
Bronbeek (Arnhem), en dat van Ds.
Thenu in de Protestantse kerk te Kuta
Radja. (Banda Aceh.)