Een Nederlander
Na De Oorlog In Atjeh
anak
Majoor Maarten Knottenbelt op eenzame post.
Na de oorlog heeft de Nederlandse regering ervan afgezien te trachten, Atjeh te
bezetten. Maar er is wel een Nederlander in Atjeh poolshoogte gaan nemen.
Dat was de majoor Maarten Knottenbelt. En op 4 nov. 1945 schreef hij uit
Koetaradja een brief, die het toen nog in Londen verschijnende weekblad
"Vrij Nederland" op 19 januari 1946 afdrukte. De Kol. b.d. Brendgen, onze zeer
gewaardeerde medewerker en groot Atjeh-kenner zond ons een afschrift van die
brief en die drukken wij hier enigszins gekuist, af, met een kort commentaar
van de heer Brendgen.
Eerst iets over Maarten Knottenbelt, die
met zijn 25 jaar al een veelbewogen
leven achter de rug had. Hij was de
zoon uit een reeds jarenlang in Enge
land wonende Nederlandse familie, een
van de eerste Nederlandse officieren,
die met een parachute neerdaalde op
Sumatra, vlak na de overgave van de
Japanezen aan de Geallieerden.
In 1939 bij het uitbreken van de oorlog
studeerde hij in Oxford. Hij gaf zijn
studies op en monsterde zich op een
Nederlands koopvaardijschip om de zo
hardnodige goederen naar het vader
land te brengen. Hier ontsnapte hij voor
de eerste keer, van de vele malen,
aan de dood. Hij werd dicht bij de
Schotse kust getorpedeerd en wist zich
het leven te redden.
In 1940 meldde hij zich aan bij het
Nederlandse leger in Engeland en werd
spoedig tot 2e luitenant benoemd. Het
nietsdoen voordat de Geallieerden de
Franse kusten zouden bestormen be
viel deze lange, blonde Hollander niet
en spoedig maakte hij deel uit van de
Commando's, Engelands speciale troe
pen, die met kleine landingsvaartuigen
op menige donkere winternacht de mof
liet voelen, dat Engeland een geduchte
vijand was. Met de Nederlandse Com
mando Troep ging hij in 1943 naar het
verre Oosten en vocht hij in Birma te
gen de Japanezen. In 1944 keerde hij
weer terug naar Europa, daalde op 19
september neer in Arnhem, waar hij
gedurende 9 lange dagen de beroemde
gevechten om de brug meemaakte. Al
hoewel hij gewond werd vocht hij door,
doodde met zijn pistool een Duitse ge
neraal en later drie SS-mannen, die hij
's nachts op een patrouille onverwachts
tegen het lijf liep. De Majoor Knotten
belt ontving hiervoor het Bronzen Kruis
en bracht persoonlijk verslag uit aan
de Koningin. Later daalde hij opnieuw
met de parachute in Overijsel neer en
organiseerde aanvallen van de onder
grondse. Aan hem nu het woord:
Knottenbelt's aanwezigheid als
enige Nederlander in Atjeh.
"Op 25 september landde ik op het
vliegveld bij Colombo en reeds op 1
oktober daalden wij - een Engels ka
pitein, een Nederlandse luitenant en ik
- neer bij Medan. De toestand daar was
gespannen maar werd beheerst door
een zeer bekwame commandant van
politie - Raymond Westerling.
Onmiddellijk trad ik in verbinding met
de Japanezen om transport te verkrij
gen voor mijn ploegje naar de plaats
vanwaar wij zouden opereren - Koeta
radja, hoofdstad van Atjeh. In Medan
voegde zich bij ons een Nederlands
Marine onderofficier, een Indo: - 'n
buitengewoon aardige vent - en twee
seiners. Verder enige handige knapen
voor het besturen en onderhouden van
de wagens. Het grootste gedeelte van
dit gezelschap vertrok op 4 oktober
over land naar Koetaradja, terwijl de
Marineman en ik de volgende dag in
een lichte Japanse bommenwerper de
reis maakten. Het vliegtuig was be
schilderd met een groot groen kruis,
de motoren maakten een geluid als een
stoomfiets over een hobbelweg en de
piloot zag er verbazend onbetrouwbaar
uit. Boven LLonga vliegveld gekomen,
het dichtstbijzijnde voor Koetaradja,
zagen wij, dat het landingsveld onbruik
baar was door vee dat in grote getale
liep te grazen. Na enige tijd in de rond
te gevlogen te hebben verscheen er
een stel Jappen, die het vee wègjoegen
en maakten we een goede landing. We
werden gebracht naar een soort van
paleis waar, bij aankomst, een tiental
Japanse officieren en anderen perso
nen keurig langs de oprijlaan stonden
opgesteld. De Japanse Gouverneur van
Atjeh kwam zich aan mij voorstellen
waarna de andere heren een voor een
naar mij toe kwamen en de militaire
groet brachten. Het hele geval zag er
zo kluchtig uit dat ik alle moeite moest
doen niet in lachen uit te barsten. Na
te hebben plaats genomen op een stoel
offreerde ik een zitplaats aan de gou
verneur en liet de rest staan, hetgeen
hen zichtbaar niet beviel. De garni-
zoens-commandant, Majoor Takahara,
liep, nadat ik hem toestemming had
gegeven te vertrekken, gloeiend nijdig
MOESSON
ANAK KOMPENIE
Weer verkrijgbaar bij Boekhandel Tong
Tong, f 9,90 f 1,30 porto.
weg. De heren schenen zich nog niet
verslagen te voelen. De wagentrein
kwam de volgende dag aan en we kon
den nu met ons werk beginnen. Aan
de verschillende Japanse instanties
zonden we lange vragenlijsten omtrent
de militaire, politieke en economische
toestand. Zij waren zeer snel en be
kwaam in het beantwoorden hiervan,
zodat ik op 14 oktober aan het Hoofd
kwartier kon seinen, dat ik m n op
dracht als vervuld beschouwde. Intus
sen was de spanning toegenomen en -
de gouverneur, die met de militaire be
velhebber de verantwoording droeg
voor onze veiligheid, gaf ons herhaal
delijk de raad zo spoedig mogelijk naar
Medan terug te keren of met onze
groep naar Sabang-eiland te gaan,
daar dit reeds geruime tijd door de
Geallieerden bezet was. Hij liet dit ad
vies vergezeld gaan met afgrijselijke
verhalen over de merkwaardige vaar
digheid van de inboorlingen in het o-
pensnijden van buiken op de meest on
verwachte ogenblikken. Ik nam de be
slissing om naar Sabang-eiland te gaan
omdat het gemakkelijk was vandaar
weer terug te komen wanneer de ge
moederen wat bedaard waren. Gere
geld werd dat wij met een door Jappen
bemande motorboot naar Sabang zou
den gaan; het vertrek werd echter uit
gesteld, daar de motor weigerde. De
Jappen, die bang waren dat de Atjeh-
ers ons bij het vertrek enige kogels
zouden nazenden - ze hebben grote
voorraden wapens en ammunitie, die
de Jappen aan hen verkochten, maar
als je het vraagt dan ontkennen ze het -
bewaakten de pier met minstens een
volledige compagnie. Daar zaten we
dan op het einde van de pier van bijna
het noordelijkste puntje van Sumatra
in de druipende regen te wachten om
naar Sabang te gaan over een ruwe
(lees verder volgende pagina)
14