JEUGDJAREN BANDENG ASEP 19 MIJN JAVAANSE MOEDER door Zus Beynon Als kinderen van een bosarchitect, die in Pandeglang gestationeerd was voor de djatibossen in Bantam, waren wij voor schoolbezoek bij een tante in Batavia. Toen 't mijn beurt was mijn moeder te verlaten, moet ik 3 a 4 jaar geweest zijn. Ik bezocht nl. de Fröbelschool op Kwitang naast de Gereformeerde Kerk. Gelukkig voor mij, duurde die schei ding niet zo lang als voor de veel oudere broers en zusters. Mijn vader nam toen ik een jaar of ze ven was, een wijs besluit. Hij huurde een gemeubileerd "tweede huis" in Batavia, zodat we met ons allen ein delijk een normaal gezin konden vor men. Bij afwezigheid van mijn vader had mijn moeder, bijgestaan door haar oudste dochter er de leiding over. Een deftige buurt was 't niet, waar ons huis stond. Kemajoran had in die tijd niet zo'n beste naam. Niettemin heb ik fijne herinneringen aan de zwerftochten door de klapperbossen en 't fietsen over de galangans tussen de sawahs, de spelletjes op ons grote voorerf en de vele vriendinnetjes, die ik er had. Deze inleiding vormt een aanloop naar de eigenlijke herinneringen aan mijn Javaanse moeder. Ze was voor mij de liefste moeder, die ik me voor kon stellen. Als reactie op de scheiding klampte ik me letterlijk en figuurlijk aan haar vast. Zelfs, wan neer ze naar de laatste kamer moest in de bijgebouwen, liet ik haar niet alleen gaan. Wanneer Pa op tournée moest naar zijn djatibossen, brak er een heerlijke tijd voor me aan. Ik mocht dan bij Ma slapen. Als een jong aapje klemde ik me tegen haar rug vast en wat een zaligheid om zo in slaap te vallen. Pa bleef meestal een paar weken weg en als hij terug was, moest ik weer in mijn eigen bed, waar ik een barricade maakte van alle bantals en goelings, die ik tot mijn beschikking had. Tijdens een vakantie in Pandeglang maakte ik een slametan mee. Ma zei altijd: "sedekah". Zij en kokkie waren druk in de weer met opor van kip, die in de rijst ge stoomd moest worden. In de eetkamer lagen tikars op de grond gespreid, waarop de bordjes met witte en bruine rijstepap. Op de plaats, waar straks de hadji zou komen te zitten., de brandende wierook-anglo. Zo kwam je echt al in de slametansfeer. Mantri van vader, die bij ons in de bijgebouwen een kamer had, was de gene, die voor de hadji en andere mannelijke gasten had gezorgd. Daar kwamen ze reeds binnen en schuifel den naar een plaats op de tikar. Een man of 10. Er werd gedempt gespro ken en als de dampende rijst op een grote tampah werd binnengebracht en de koppi toebroek ingeschonken, kon de ceremonie beginnen. De brandende wierook in de kleine anglo verspreidde een heerlijke geur en mengde zich met die van de spijzen. Wij kinderen zaten wat achteraan op de tikar of op stoelen om niets van 't gebeuren te missen. De koffie rook heerlijk en was voor één van de gasten zo verleidelijk, dat hij er tijdens het gebed van de voor ganger niet vanaf kon blijven. Hij keek even richting hadji en toen die, zijn ogen dichtgeknepen, opnieuw een ge bed zei, pakte hij zijn kopje koffie en bracht 't aan zijn lippen. Maar, Allah sliep niet en strafte onmiddellijk. De man brandde zich aan de hete drank en liet van schrik het kopje kletterend op 't schoteltje neerkomen. De andere gasten keken geamuseerd toe, durfden niets te zeggen, niet te lachen en ook de priester ging rustig verder met zijn gebed. Met ons was 't net zo gesteld. We dorsten geen van allen hardop te lachen, maar later hadden we er de grootste lol om. "Soekoer ketjantang, die vent. Moet hij maar niet zo rakoes zijn!" Willemse was een klein, schriel man netje met snor en djas toetoep. Hij verdiende de kost met 't verkopen van allerlei ingeblikte eetwaren, maar hij stond vooral bekend om z'n gerookte bandeng. Al deze heerlijkheden droeg hij met zich rond in een onooglijk oud koffertje met een riem erom heen. Had hij wat je wou niet bij zich dan be zorgde hij 't later wel. M'n ouders kochten altijd van Willemse, zelfs al was z'n bandeng niet zo zalig geweest, want hij zag er altijd zo zielig en verhit uit en hij deed zo z'n best om wat te verdienen. Pa had een zuster in Malang wonen, groot en statig van postuur, nogal def tig en met veel kenalans waarvan de meesten al even deftig waren. Pa plaag de haar er altijd meee, want hij was maar gewoon. Tante ging elke Zondag "ter kerke", zonder verzuim, de Protestantse Kerk aan de Aloon Aloon. Na de kerkdienst wandelde ze dan met haar vriendinnen, de één nog modieuzer gekleed dan de ander, naar Hazes of Mabes voor een kopje koffie en een soesje. Toen Willemse weer eens kwam, zei Pa zo langs z'n neus weg: "Willemse, je kent mijn zuster toch wel?" O ja, 'tuurlijk meneer, die van de Goentoer- weg toch, ze koopt ook altijd bij mij." "Juist", zei Pa, "a.s. Zondag na de kerkdienst als je haar op Kajoetangan ziet, dan stop je haar en je geeft haar twee bandengs. De grootste die je hebt. En wat ze ook tegen je zegt, je gaat niet weg Willemse vóór je haar de bandengs gegeven hebt. Ik sta bij Toko Sin. Hier is 't geld voor de bandengs en wat extra voor je moeite. En zeg maar 't is van haar broer, ja." De Zondag kwam en Pa had z'n auto geparkeerd voor Toko Sin. Hij had Wil lemse ook al gezien, die stond aan de overkant "geposteerd" ter hoogte van Sassoon de appelenman. Wij zaten met spanning te wachten op de dingen die komen zouden. Daar kwamen de dames! Willemse begroette ze uit bundig. Tegen Tante zei hij: "Adoeh mevrouw, zo ganteng ziet U eruit. Alles geel, seperti kapodang." Na dit fabu leuze compliment haalde hij de ban dengs tevoorschijn, netjes ingepakt. Je hoefde ze alleen bij de uitstekende staarten vast te houden. "Breng ze maar thuis zeg Willemse, 'ndah koewat jij", zei Tante vrij nijdig. "Ken niet, mevrouw, moet nog verder, en deze van Uw broer, al betaald." Tevergeefs probeerde Tante van hem en van de bandengs af te komen en om in he melsnaam niet nog meer de aandacht te trekken, nam ze ze tenslotte maar aan. En Willemse af, met een reuzen zwaai van z'n strooien hoed. Die Zondagochtend zag men enkele deftige dames langs de Kajoetangan wandelen, de statige dame, die njang seperti kapodang, probeerde zo on opvallend mogelijk twee gerookte ban dengs tussen haar gele tas en Bam- berger-zijden jurk te verbergen. Pa ge baarde naar Willemse - djempol I Wat z'n zuster hem 'n uur later allemaal te zeggen had toen ze hem stikkend van 't lachen bij haar thuis vond, daar zullen we 't maar niet over hebben. Maar de bandeng was lekker. J.L.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1975 | | pagina 19