aan het Koningsplein. Ik stond er bij
en vond deze optocht wel schilderach
tig, maar niet zo erg historisch. Enfin,
ramé-ramé was er genoeg bij! Dit
heeft de feestvierders niet belet om
ruim twintig jaar later de "Republik"
voor het "Koepermèn" te verkiezen.
Dan is er nog één feit, dat voor de
oorlog althans te Batavia door een
bijzondere kring van trouwe vader
landers jaarlijks herdacht werd, nl. de
stichting der Nederlands Oost-Indische
Compagnie op 20 maart 1602.
Toen verleende nl. onze Staten-Gene-
raal aan de V.O.C.: Verenigde Oost-
Indisch Compagnie haar octrooi. Men
las er wel eens over in de krant. Ik
meen dat indertijd de toenmalige lands-
archivaris, prof. dr. Godée Molsbergen
tot de luisterrijke herdenking van de
geboorte der Compagnie het initiatief
heeft genomen, z.i. de voor Indië ge
lukkigste gebeurtenis in zijn geschie
denis. Het hoogtepunt vormde natuur
lijk een gezellig diner in Hotel des In-
des, of iets dergelijks. Als ik mij goed
herinnerde gaven de deelnemers elkaar
dan allerlei fraaie Compagnies-titels
als bewindhebber, opperkoopman, gou
verneur en dgl. Wellicht dat een oudlid
van deze kring, die deze regelen onder
de ogen krijgt, bereid zou kunnen ge
vonden worden, ons beter over deze
feestelijkheden in te lichten, dan ik het
kan doen.
De "stichtingsdatum" van steden in
Indonesië
Sedert enige jaren is de herdenkings
epidemie ook naar Indonesia overge
slagen en wel in het herdenken der
"stichting" van diverse steden. Men is
begonnen met het herdenken der stich
ting van Djakarta, voorgangster en
tevens opvolgster van Batavia. Daartoe
diende natuurlijk eerst de geboorte
datum der stad gevonden worden. Wel
nu, hiervoor heeft prof. dr. Hoesein
Djajadiningrat de nodige hand- en
spandiensten verricht. In een artikel
"Hari Lahirnya Djajakarta", verschenen
in het tijdschrift "Bahasa dan Budaya"
(Taal- en Letteren) dl. V heeft hij ge
tracht deze datum vast te stellen en hij
kwam tot de datum van 22 juni. Of
schoon ik voor prof. Djajadiningrat's
wetenschappelijke prestaties gewoon
lijk de grootste bewondering heb, m.n.
voor zijn studie over de Sadjarah Ban-
ten, betwijfel ik, of zijn theorie over de
geboortedag van Djakarta tot zijn
sterkste prestaties behoort. Heeft hij
zich laten verleiden aan een al te drin
gende wens om Djakarta een stich
tingsdatum te geven gehoor te verle
nen? In elk geval heeft op 23 febr. 1956
de Gemeenteraad van Groot-Djakarta
besloten deze datum officieel als stich
tingsdatum vast te stellen. Toen ik
enige jaren geleden in april Rome
bezocht ontwaarde ik op de 21e van
die maand een ietwat bombastische
proclamatie aan de Romeinen, ten ein
de hun de grootheid hunner stad en de
betekenis daarvan voor zijn inwoners
op het hart te drukken. Rome zou nl.
op 21 april 754 voor Christus gesticht
zijn! Dat kan de "wali kota" van Dja
karta voortaan ook doen, tot vreugde
der "orang Betawi".
Doch nu volgen ook andere kota's,
het eerst Surabaya met 31 mei 1293.
In een vorig opstel heeft de Hr. van
Pernis reeds uitvoerig uiteengezet, op
welke losse gronden deze beweerde
stichtingsdatum berust. Wij kunnen
daarnaar verwijzen.
Uit een mij ter inzage verstrekt schrij
ven van de Hr. The Tik Tjhiang (Sura
baya) bleek mij, dat ook Bogor en Pa-
lembang dergelijke plannen koesteren
Bogor, het voormalige Buitenzorg, wil
de niet beginnen bij de stichting door
G.G. van Imhoff in 1745, doch liever
teruggaan tot 3 juni 1482, het begin
der regering van Sri Baduga, sunan
van Padjadjaran.
Tot mijn spijt kan ik over deze Vorst
niets in mijn bronnen vinden, terwijl er
evenmin iets blijkt over zijn bemoeienis
met Bogor, behalve dan dat hij er kan
gewoond hebben. Merkwaardigerwijze
is wel iets bekend over de stichting
van 's mans kraton, Pakoean, want
daarover vertelt de Batoe Toelis iets.
Deze beschreven steen was reeds on
der de Compagnie bekend. Al in 1690
bezocht kap. Adolf Winkler op zijn
verkenningsreis naar het Zuiden niet
alleen de overblijfselen van een kraton
(de ringmuur), doch hij zag ook een
rechtopstaande steen met acht en een
halve regel vreemde "characters". Elf
jaar later, toen kap. Michiel Ram en de
baas kaartemaker Corn. Coops^ een
tocht naar "den blaeuwen Berg" on
dernamen, zagen ook zij de steen met
slechts zes regels, "ten meerendele
versleten en onleesbaar". Eindelijk
kwam er ook hoog bezoek, G.G. van
Riebeeck in hoogst eigen persoon, die
de "hooge platte steen met onbekend
schrift ingegraveert" inspecteerde en
opmerkte, dat er een "olijpiringtje" en
"eenige bloemgewassen" bij stonden.
De Batoe Toelis werd dus vereerd! In
1704, bij een tweede bezoek, was er
zelfs een afdakje boven gemaakt. In
1711 zag men het schrift voor Lam-
pongs aan, waaruit geheel verkeerde
historische conclusies werden getrok
ken. Ook de veel-reizende G.G. Van
Imhoff moest de steen zien "met zijn
onleesbare half verteerde inscriptie",
nogmaals in 1745 toen Zijne Edele
voorhad er een landhuis te stichten,
het huidige Paleis. Aandachtig bekeek
hij ook enige "om hunne antiquiteit niet
onaardige beelden en steenen met on
leesbare inscriptienzijnde dit de
overblijfsels of gedenkstukken der ou
de heidense koningen", waarin Z. Ede
le wel eens gelijk kon hebben. Opge
merkt werd, dat sommige tekens er
een beetje als Griekse letters uitzagen,
doch deze vondst bracht natuurlijk de
ontcijfering geen stap verder.
Deze kon pas op gang komen, nadat
het opschrift aan degelijke oriëntalis
ten, kenners van Sanskriet en Oud-Ja
vaans schrift, was voorgelegd. Dat ge
beurde pas in de 19e eeuw. Toch ging
het niet van een leien dakje.
Achtereenvolgens hebben zich voor
de ontcijfering ingespannen, de Duitse
Sanskrietkenner dr. Friedrich; Holle,
de vriend van de Soendanese landman;
Pleyte, kenner van de volkenkunde en
het Soendanees; en ten slotte prof. dr.
Poerbatjaraka, die mij iets van het Ja
vaans heeft willen bijbrengen. Bijzon
dere moeilijkheden leverde het jaartal
op, speciaal wat betreft de honderd
tallen.
Daarom weifelde men lang tussen de
jaartallen: 1133, 1233, 1333, 1433, 1533.
De laatstgenoemde geleerde heeft ten
slotte het probleem opgelost en het
werd het middelste jaartal 1333. Maar
werd inderdaad de kraton in dat jaar
gesticht? Dat staat nog niet helemaal
vast. Immers, de steen is afkomstig van
de Soendase koning Ratu Purana, vorst
van het rijk Padjadjaran, die zich de
stichter van de kraton Pakoewan
noemt. Maar dat wil nog niet zeggen,
dat hij dat juist in het jaar 1333, en niet
eerder heeft gedaan.
Voor het gemak zou men echter dat
jaar als het stichtingsjaar kunnen be
schouwen, dat inderdaad bijna ander
halve eeuw ouder is dan 3 juni 1482.
Een datum zou men er dan bij kunnen
verzinnen en de zaak is voor elkaar.
Wat Palembang betreft, dat men op
17 juni 1292 wil laten beginnen, tot mijn
spijt moet ik verklaren, niet te begrij
pen, hoe men aan, die datum is ge
komen. Bovendien, indien Palembang
inderdaad de opvolger is van het ver
maarde zee-rijk van Sri-Widjaja, dan
zou de stichtingsdatum véél en véél
vroeger gesteld moeten worden, indien
men inderdaad van een bepaalde stich
ting kan spreken. Want hoe moet men
zich het ontstaan van zulk een kota
voorstellen? Eerst is er niets dan oer
woud, een rivier met krokodillen, wilde
dieren en dgl. Dan vestigen er zich
een paar mensen, vissers, landbou
wers, kooplieden. Hun aantal neemt
gaandeweg toe. Er onstaat een doe
soen, een gehucht, een desa, een
kota, tenslotte een kraton. Dit alles
gaat heel geleidelijk. Zo'n nederzetting
wordt niet gesticht, maar groeit lang
zamerhand.
Vandaar dat men bij de vaststelling van
de stichtingsdatum van een of andere
Indonesische stad de grootste voor-
en omzichtigheid zal moeten betrach
ten, wil men zich niet oer-belachelijk
maken. Dit zij alle "wakil kota's" en
"dewan Perwakilan Kota's" ernstig op
het hart gedrukt.