EEN MERKWAARDIGE INDISCHE FAMILIE Een onderzoek naar Douwes Dekkeriana in het krantendepot van de Koninklijke Bibliotheek. (V) Wij moeten volstaan met voor de beschrijving van Ernest Douwes Dekker's levensloop verder te verwijzen naar eerder genoemde bronnen en keren thans terug naar het onderwerp van ons onderzoek, de brieven en verslagen uit de jaren 1900-1903. In feite bevinden wij ons hier aan het begin van D.D.'s carrière als publicist. "Ik herinner mij waarlijk niet ooit zulke lange soerats te hebben geschreven" luidt het in een van de brieven die hij ergens op zee naar het Nieuws v.d. Dag schrijft. Ze maken een levendige indruk deze epistels en getui gen van scherpe waarneming. Het schrijverstalent is aangeboren en de pen wordt met voldoening gehanteerd. De eerste drie brieven van de reeks "Naar Transvaal" zijn niet gevonden. Het is te hopen dat de eerste jaargan gen van het Nieuws v.d. Dag, die in het depot ontbreken, nog elders in Nederland of Indonesië bewaard zijn gebleven. De tijd ontbrak mij om dat verder uit te zoeken. Uit een van de latere brieven is op te maken dat Ernest op 2 februari 1900 van-Java is vertrokken. Wanneer zijn schip de haven van Bombay aandoet blijkt daar de pest te heersen. Wanneer hij dan met zijn reisgenoot Kolff in Aden arriveert, waar ze op een boot naar het zuiden willen overstappen, blijkt dat onmogelijk tengevolge van quarantaine maatregelen. Ze brengen dagenlang door met schaken en Ernest maakt te keningen die als illustratie bij de brie ven worden afgedrukt. Na tien dagen besluiten ze maar naar Bombay terug te keren teneinde niet de hele quaran- tainetijd in Aden uit te zitten. Jegens deze en alle Engelse koloniën koesterde D.D. een onverholen antipa thie. Bij hun vertrek schrijft hij: "Voor het laatst konden wij ons nog ergeren aan de impertinentie van het brutale volk te Aden. Als het van ons afhing bleef die plaats ten eeuwigen dage verdoemd". Onderweg naar Bombay valt dan de profijtelijke kennismaking met de Vlaamse heer Lauwers. Ook is er nog een ontmoeting met een bekende: "Toevallig bevindt zich onder de vele dekpassagiers ook een Javaan die op Soember Doeren 2) een van mijne werklui was. De ziender 3) waartegen hij vroeger zoo opzag, nu een collega van hem, althans als reiziger. Tot zijne eer moet ik hem nageven dat hij de beleefdheid tegenover mij nog steeds huldigt." In Bombay, wachtend op passage naar Afrika, trekt Ernest er op uit, bezoekt o.a. het Victoria en Albert Museum en geeft een aardig verslag van zijn toch ten door de stad. Ze krijgen passage op een boot naar Oost Afrika en aan boord komt D.D. in gesprek met een Perzische medepassagier over de leer van Zoroaster waarbij hij belangstel ling toont voor het dodenritueel van de Parsi's, dat in verband wordt ge bracht met het verhuizen van ziels krachten. Er heeft een sterfgeval aan boord plaats en wanneer het stoffelijk over schot aan de zee wordt toevertrouwd geeft dat aanleiding tot een beschou wing die doet denken aan een strofe uit Richepin's "Au cimetière", door Gabriel Fauré aangrijpend op toon ge zet: "Combien plus malchanceux Sont ceux Qui meurent a la Mé, Et sous Ie flot profond S'en vont Loin du pays aimé! Ah! pauvres! qui pour seuls Linceuls Ont les goémons verts, Oü l'on roule inconnu, Tout nu, Et les yeux grands ouverts!" Op 5 april komt Mombassa in zicht en de Oost Afrikaanse kust ontlokt een reminiscentie aan Java: "Rechts is de vaste kust van Afrika, met het dikke groen gras tot aan zee, de wuivende klappertoppen; hier en daar een met atap gedekt huisje, een heldere hemel - waarachtig, het lijkt op een Bata- viaasch kampoenglandschap. Ik geniet van dat tropische stukje grond. Het is Batavia - de oever van den Tjiliwoeng Aan land gegaan proeft hij "een groote Afrikaansche manggadie uitstekend smaakte, heel veel hebbend van een lekkere Soerabaiaansche san- tok" 4) De brieven uit het gevechtsterrein en die uit krijgsgevangenschap op Ceylon hebben we reeds kort vermeld. Dr. de Jong zal de daarin vervatte bijzonder heden plaatsen in het kader van de Zuid-Afrikaanse krijgsgeschiedenis. Nu is het merkwaardig dat in zijn auto biografie Setiabuddhi al deze verdien stelijke eerstelingen onder zijn penne- vruchten geheel en al verzwijgt, terwijl hij overigens zelfs de meest futiele publicaties opsomt. Waarom zal hij ze verdonkeremaand hebben? vraagt men zich af. De deelname aan de Boerenoorlog op zichzelf kan niet de reden zijn geweest. Deze werd door D.D. nooit onder stoe len of banken gestoken, integendeel, hij laat zich op een foto (gereprodu ceerd in Tong Tong van 15 juni verle den jaar) afbeelden berkuda dan ber- pakaian seragam en verderop in zijn autobiografie vertelt hij met trots over zijn ontmoeting met president Krüger en met generaal Koos de la Rey, van welke laatste hij zich een handdruk herinnert vergezeld van de woorden "jij is 'n braaf kerrel". Evenmin kan de emotionele golf van anti-apartheid die sedert W.O. II over de wereld spoelt een reden tot verzwijging geweest zijn want "70 jaar konsekwent" dateert van 1949/50 A.D. toen het heilige T.V. kastje nog nauwelijks bestond, zeker nieuwscommentaar nog niet zozeer op cabaretniveau lag en IKOR films nog niet in de behoefte voorzagen om ge zamenlijk Boerenhaat te belijden en zichzelf zedelijk hoogstaand te achten. Wanneer we echter de dagboekbrie ven eens nauwkeurig doorlezen moe ten ons enkele passages opvallen waarvan we ons licht kunnen voorstel len dat D.D. er niet erg op gebrand geweest zal zijn om daaraan in zijn latere carrière herinnerd te worden. Een reeks invectieven aan het adres van inheemsen die hij op zijn reis langs de havensteden van de Indische Oce aan gadesloeg passen slecht bij het beeld dat hij later van zichzelf maakte als bevrijder van onderdrukte volken. Zo op 17 maart vanuit Bombay: "Een ding in Bombay, trouwens in alle En- gelsche steden waar ik tot nu toe ge weest ben, is een voortdurende bron van ergernis voor me, nl. de imperti nentie en indolentie van het volk". Dan weer is er sprake van "apen in de fa milie", "zwarte duivels" en van "bruta le nikkers die fatsoen geleerd moet worden". Verderop in Oost Afrika: "Het is een allerliefst plaatsje, dit Dar es SalaamAlles ziet er even zindelijk uit; alles is rustig en stil, en men mist het gejoel en geschreeuw van alle Engelsche koloniën. Het volk, Soedanezen en Suahelis, Indiërs en Arabieren, heeft onder het strenge Duitsche Bestuur, alle onbeschoftheid en brutaliteit verleerd en is bijna zoo onderdanig als onze Javanen". Even verder: "Hier in Tanga zorgen de Duitschers er wel voor, dat de Zwar ten hun onbeschofte brutaliteit ver leren. In Mombassa, in Aden, in Britsch Indië, overal ergerf men zich aan de onbeschaamdheid der "natives". Hier in Tanga zij het nog wel geen deemoe dige Javanen, maar het volk is niet onbeschoft". Het lijkt onversneden oud-koloniaal jargon, evenmin als de uitgesproken bewondering voor het Duitse koloniale bestuur, bij nader in zien te pas kwam in de kraam van een anti-koloniaal strever, althans on gepaste taal uit de mond van een kam pioen voor de onderdrukte gekleurde rassen. (lees verder volgende pagina) 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1975 | | pagina 16