DE VPRO-TELEVISIE
ZOEKT FILMMATERIAAL (8, 16 of 35 mm) DAT
GEMAAKT IS IN DE PERIODE 1939-1950.
HET MATERIAAL ZAL EVENTUEEL GEBRUIKT WOR
DEN IN EEN AVONDVULLEND PROGRAMMA OVER
INDONESIË IN BOVENGENOEMDE PERIODE.
IEDEREEN DIE INTERESSANT FILMMATERIAAL
HEEFT EN BEREID IS DIT TIJDELIJK AAN DE VPRO
TE LENEN, WORDT VRIENDELIJK VERZOCHT
KONTAKT OP TE NEMEN MET DE VPRO.
Telefoon 02150-4 47 52.
(Joes Roelofs.)
begon hij stamelend: "Gij zijt een
moordenaar". "Lelijkerd", luidde het
antwoord, "dat hoef je me niet te zeg
gen, dat weet ik wel."
Esser kreeg een kleur en hernam: "Zo
meen ik het niet; ik wilde U komen
zeggen, dat U nog wel zalig kunt wor
den." "Zo", antwoordde de gevangene,
"ga dan zitten; wil je een bittertje?"
(Destijds konden gedetineerden ook
sterke drank kopen). Esser een "warm
afschaffer" van sterke drank, bedank
te en las toen uit het N.Testament de
geschiedenis van de te elfder ure be
keerde moordenaar aan het kruis voor,
besluitende met de woorden: "Mij
dunkt, dat wanneer gij het nu zó aan
legt, ook gij nog behouden zult wor
den." Daarop ging hij zéér verlegen
heen. "Zonderlinger bezoek (zijn eer
ste) zal wel zelden bij een moordenaar
zijn gebracht", besluit hij. Maar een
pak was van zijn hart gevallen. De
eerste schrede op het doornige pad
van gevangenisbezoek was gezet.
Doch toen Esser opgelucht door de
schaduwrijke (Prinsen-?) laan naar zijn
kantoor terugwandelde, kwam niet de
moordenaar, doch Esser zelf tot in
keer. Het was alsof God tot hem zeide:
"Gij zijt die moordenaar!" Geen goede
daden, geen eigen verdienste, maar
slechts de hemelse "gratie" was de
volkomen weg tot innerlijke redding.
En sedert zag men hem twee maal
's weeks in de gevangenis of in het
hospitaal (waar later de Javasche Bank
stond). "Voor velen plaatsen der ver
schrikking", waar hij voor zijn mede
mensen iets goeds poogde te berei
ken.
Hetgeen Esser verworven had, of lie
ver, wat hij ontvangen had, kon hij
niet voor zich zelf houden. Hij begon
maar met zijn huisbedienden, wie hij
met hulp van Bijbelse prenten de Blijde
Boodschap in het Maleis probeerde
uit te leggen. Daarop volgde in zijn
koetshuis een schooltje, met, bij ge
brek aan beter, een Moslimse onder
wijzer, die zijn leerlingen behalve lezen
en schrijven ook Bijbelse vragen en
antwoorden leerde. Maar 's ochtends,
vóór Esser uit Kramat naar zijn werk
in de Benedenstad reed, vertelde hij
zijn schaapjes een half uurtje Bijbelse
geschiedenissen.
Dit alles deed hij maar op zijn eentje,
doch gaandeweg ging hij ook in
groepsverband werken. Hij kreeg nl.
geestverwanten, o.a. een zekere Julius
Brouwer, die naar het "mirakel van
Batavia" was komen kijken, t.w. een
Europeaan die echt in de Bijbel las.
Dit deed hij elke avond om 8 uur,
bezoek of geen bezoek. Velen bleven
daarom van hem weg, zelfs de schoon
zuster van de G.G. Rochussen, mej.
Vincent.
In 1851 heeft hij met de zendeling
E. King, de reeds genoemde J. Brouwer
en (diens broeder?) D. Brouwer het
Genootschap voor Uit- en Inwendige
Zending opgericht, waarvan door zijn
geestdrift, vooral in het begin veel is
uitgegaan. Niemand durfde er voor te
collecteren, maar Esser wel! Mede
door dit "bedelen" langs de deftige
voorgalerijen van Weltevreden kon het
Genootschap het eerste jaar al een
14.000 uitgeven. Een aardig begin
voor een eenjarige! Voor dit geld werd
tegen f 12.000 het landgoed "Kam-
pong-Makassar" aangekocht, waar een
kosteloze school werd opgericht. Des
tijds had men in Duitsland en Neder
land overwogen om het Evangelie niet
door goed onderlegde zendelingen,
maar door eenvoudige vromen te laten
verbreiden, die naast hun dagelijks be
roep de Blijde Boodschap zouden ver
kondigen. Deze goed bedoelde poging
is grotendeels mislukt, omdat de brave
lieden bijkans al hun tijd nodig hadden
voor hun dagelijks bordje rijst, en zo
min goed opgeleid als voorbereid wa
ren. Zo kwam op 5 aug. 1851 een drie
tal Duitse zendelingen te Batavia als
uit de lucht vallen, die natuurlijk van
toeten noch blazen wisten. Esser even
wel ving ze op en bracht hen op
kampong-Makassar onder, waar het
inderdaad een prettig klimaat is. Daar
genoten deze goede mensen hun eer
ste Maleise lessen.
Dit deed Esser in zijn vrije tijd, doch
daarnaast had hij nog zijn ambt bij de
cultures. In 1850 deed hij als adjunct
inspecteur in gezelschap van de Direc
teur der Cultures Schiff een reis over
Java. Op die tocht, die bij gebrek aan
spoorwegen, nog geheel per reiswagen
geschiedde, is hij eens bij Poerwo-
redjo bijna met wagen en al in een
afgrond gestort. Ook hebben zij toen
een bezoek gebracht aan het meer
Wendit met zijn apenkolonie. Natuurlijk
bracht deze het gesprek op 's mensen
afstamming en herkomst.
Zoals Douwes Dekker eens een scherp
conflict met de Indische Regering heeft
gehad, zo ook Esser, en wel onder
dezelfde G.G., mr. Duymaer van Twist.
Het komt mij voor, dat de schuld hierbij
grotendeels aan Esser's zijde lag, daar
hij niet de voor een ambtenaar gepaste
omzichtigheid heeft betracht.
Ter gelegenheid der eerste grote We
reld-Tentoonstelling te Londen in 1851
zou er ook een internationale bijeen
komst plaats vinden van de "Evange
lische Alliantie". Aan de voorzitter, de
bekeerde Israëliet Herschell, schreef
Esser 'n brief over de ongelukkige toe
stand in Indië, verzoekende voor Java
te bidden, opdat er zendelingen zouden
komen. Dit schrijven werd tegen zijn
bedoeling in vertaald en gepubliceerd,
vervolgens weer uit het Engels in het
Nederlands terugvertaald en afgedrukt,
eerst in het tijdschrift "de Indiër",
daarna in de toen zeer liberale "Arn-
hemsche Courant", doch helaas niet
correct. Esser had geklaagd, dat de
"Blijde Boodschap" (Engels: glad
tidings) onvoldoende in Indië was
doorgedrongen, doch in de Nederland
se terugvertaling waren die "Blijde Tij
dingen" geworden tot de "heuglijke ge
beurtenissen van 1848" (het befaamde
revolutiejaar). Doch ook al kon Esser
dit misverstand gemakkelijk ophelde
ren, het bleef toch voor het Gouverne
ment hoogst onaangenaam, dat een
ambtenaar zich veroorloofde de staf
te breken over toestanden binnen
Nederlands-lndië en wel voor een in
ternationaal gezelschap als de Evange
lische Alliantie op de grote wereld
tentoonstelling van 1851. Er werd zelfs
aan zijn verwijdering uit Indië gedacht.
Gelukkig viel dit mee. Op 7 aug. 1851
besloot de G.G. de adjunct-inspecteur
der cultures I. Esser in een andere
werkkring over te plaatsen, zoveel mo
gelijk overeenkomende met zijn toen
malige rang en bezoldiging. Als reden
dier overplaatsing werden Esser's "be
kende denkbeelden" genoemd. Voor
lopig mocht hij ook niet meer op in
spectie gaan. Esser heeft toen - in
tegenstelling tot Dekker, wie dit na
zijn Lebaks conflict niet gelukt is - een
onderhoud van een goed uur met Zijne
Excellentie gehad, wat niet veel uit
werkte. "Ten laatste stond de Grote
Heer op en zei met opgeheven hand:
(lees verder volgende pagina)
13