Het liep tegen Kerst 1948
tsSl/^
<zJl\ócWeid
De vliegtocht van Djakarta naar Ban
dung is een van de schoonste be
levenissen die ik me kan herinneren.
Je steeg 's morgens om half zes van
het vliegveld op, cirkelde even boven
de uitgestrekte stad om vervolgens
via de kustlijn over de trapsgewijs
aangelegde sawah's heen de bergen
in te duiken. Ze komen op je af, die
kolossen met hun oerwouden en tel
kens denk je, 'Nu gaan we er tegen
aan.' Maar nee hoor, je draait precies
tussen de toppen door en er omheen.
De berghellingen zijn op dat vroege
uur met enorme plukken witte-watten-
wolken bedekt, waartussen in de diep
te de kampongs ontwaken. Hier en
daar kringelt een rookpluim omhoog.
Als de Bandungse Hoogvlakte in zicht
komt, zijn rechts de machtige bergen
door tegenbelichtlng van de opkomen
de zon donkerblauw gekleurd als be
dauwde druiven. Hun contouren teke
nen zich scherp af tegen de goud
glanzende hemel. Die ontzaglijk majes
tueuze schoonheid zou je wel voor
altijd vast willen houden.
De bergstad die dan naderbij komt
schittert in de eerste morgenstralen
paarlemoerachtig en fris en de over
gang van de hitte naar dit zeshonderd
meter hoge klimaat in een half uur
tijds is verrukkelijk. Bovendien woon
de er de beste kapster ter wereld die
mijn haar knipte voor drie kwartjes.
Het liep tegen Kerst 1948. Deze dag
werd de terugtocht 's middags in een
gevechtsvliegtuig gemaakt, de reizigers
zaten er in met hun rug tegen de
ijzeren zijwand aan en de bagage, be
dekt met een net, stond tussen hen in
op de vloer.
'Generaal Spoor!', werd plotseling om
mij heen gemompeld. Ja hoor, in shirt
en shorts nam de hoogste Nederlandse
Ze hadden bericht gekregen, dat ze
moesten vertrekken. Haar man, die in
het Nederlandse leger had gediend
kreeg geen re-entry na zijn Europees
verlof. Hij had het zijn vrouw mee
gedeeld, een beetje aarzelend, want
hij wist niet wat haar reactie zou zijn.
Zij was uiteindelijk geboren en ge
togen in dit land. Wist niets van
Holland af, behalve uit wat school
boekjes en van zijn verhalen.
Daar zat ze nu op de rand van de
twee zinken koffers, zwartgeverfd net
als doodkisten. Die moest ze vullen
met hun liefste bezittingen. Maar wat
moest ze er in doen. Die stapel schoon
gewassen en gestreken baadjes, waar
ze zich thuis het senangst in voelde,
die hoefde ze niet mee te nemen. Ook
die hypermoderne dansjurk niet, die
ze voor het laatste partijtje van kantoor
gekregen had. Alleen die donkerblau
we met dat witte kraagje, dat leek
militaire gezagsdrager tegen de wand
van de cockpit plaats. Ik zette mij
recht tegenover hem zodat ik hem
goed kon zien. Alleen de zwaar met
goud belegde klep van zijn dienstpet
die op de bagage gedeponeerd werd,
verried wie hij was. Mijn Australische
hoedje gesierd met een rood-wit veer
tje legde ik ernaast en bij het cirkelen
over de startbaan schoven beide
hoofddeksels broederlijk op elkaar. De
kleuren van de Indonesische vlag rust
ten, eventjes maar, op Neerlands Oran
je. 'Alle Menschen werden Brüder,'
zong het in mij.
Maar we gingen niet omhoog. Het
leek wel een kwartier of langer en wij
dreven langzamerhand van transpiratie.
Totdat het geronk van de motoren ten
slotte staakte.
'Uitstappen!' werd gecommandeerd. Bij
nader onderzoek vond men zand in de
olieleiding. Was dat misschien be
stemd voor onze belangrijke mede
passagier? Die zei: 'Als 't nog langer
duurt, ga ik met mijn eigen kist!"
Maar hij gaf toch de voorkeur aan een
plaatsje in de kist tussen burgers. De
generaal bleef wachten.
Na veertig minuten oponthoud konden
we opnieuw instappen. Zo vertrokken
we dan weer. Bij elke verdachte be
weging van het toestel dacht ik, 'we
halen deze Kerst niet!' Er heerste een
bedrukte stemming onder de passa
giers, de beklemming was duidelijk
merkbaar.
Maar tot grote opluchting van ons alle
maal is het op deze angstige terug
tocht niet tot een catastrofe gekomen.
Dit mede dank zij onze wakkere piloot,
die op mijn vraag of hij al van de
grond opgestegen was, antwoordde,
'Nee hoor, ik kijk wel uit
E. VAN ZANTEN-HASSELMEIJER
haar wel iets, want voor haar idee was
alles in Holland grauw en donker.
Voor hem stopte ze alleen zijn trouw
pak erin, die lange witte broeken
droegen ze toch niet in Holland. Stil
was Siti de kamer ingeslopen en hurkte
bij haar jonge mevrouw neer. "Kenapa
non, je moet niet huilen. Straks kom je
toch terug." "Nee Boe, denk dat maar
niet, hier, dat is allemaal voor jou."
En ze schoof haar de stapel schoon
gewassen baadjes toe en ook de mooie
dansjurk. Even glinsterden de ogen van
baboe Siti blij op, maar toen ze be
greep, dat hiermee definitief werd be
slist, dat er geen terug meer mogelijk
was, boog ze zich wat dieper over de
kist en hielp haar nonja moeda mee
met pakken. De lakens en slopen van
ongebleekt katoen, die gingen wel mee,
die waren sterk en zouden niet zo
gauw slijten. Ze wist nog niet hoe ze
zich later in Holland ervoor zou scha-
men, toen ze de luxueuze linnenkast
van haar schoonmoeder zag. Ze durfde
ze nooit meer te gebruiken, die gore
lakens, waarop haar eenvoudige af
komst in Indië haar stempel drukte.
Maar dat wist ze toen nog niet. Vol
moed pakte ze ook de andere koffer
nog in met al het goed van de kleine
meid. De luiers en soldatendekens
voor onderleggers. Veel was het niet,
want de kleine lag het liefst in een
tjelana monjet in de zon. Slechts éen
warm pakje had ze gebreid, want ze
dacht: "Binnen is het toch warm als
de kachel brandt," dat had haar man
haar tenminste verteld. Wat hij niet
verteld had waren de altijd gesloten
ramen, de dichtgetrokken gordijnen,
de kleine kamertjes behangen met
bloemetjes behang. De strenge schoon
moeder, die afkeurend keek hoe ze
de luiers waste op een plank met een
beetje sunlightzeep. Die moesten ge
kookt en gebleekt en buiten opge
hangen tot ze stijf stonden van de
vrieskou. Als ze ze naar binnen wou
halen deden haar handen pijn en zagen
ze rood en gezwollen, maar ze klaagde
niet.
Dat wist ze allemaal nog niet. Nu was
er nog alleen het verkopen van hun
mooie spulletjes, die konden niet mee
naar Holland, het ging haar aan het
hart, want ze waren allemaal nog zo
nieuw, ze waren ook nog maar net
getrouwd. Opeens ging het heel erg
vlug, ze moesten de laatste dagen
maar in een hotel, want voor het huis
waren alweer andere bewoners. Met
moeite nam ze afscheid van de ketela
planten in de tuin, die dit jaar zeker
vruchten zouden dragen en de wadjans,
oelekan en anglo in de keuken. Het
werd als het ware een afsluiten van
haar Indische leven. Voor hem zou ze
proberen een echte Hollandse te wor
den. Ze zouden met Kerstmis thuis
zijn had hij gezegd. "Een echte Hol
landse Kerst met sneeuw en een groe
ne Kerstboom," had hij opgewonden
uitgeroepen. Ze wist het, hij zou weer
helemaal verhollandsen en zijn tijd hier
zou een droom worden, een mooie
droom, maar een vergeten droom.
Het Hollandse leven wachtte. Dit hier
was toch altijd maar iets tijdelijks ge
weest. Hij wist het, maar zij wist het
niet, en stapte huiverig in haar dunne
blauwe jurk met zelfgebreid vestje
aan wal, de kou dapper trotserend.
Op haar arm de kleine bruine baby,
als onderpand van zijn Indische liefde.
ESJE PEER
30