PORTRET VAN EEN PIONIER (I) De bewogen geschiedenis van de man met de lorgnet door F. Cramer Het is moeilijk je een levendige en toch objectieve voorstelling te maken van je vader uit de tijd toen je zelf nog een kleine dreumes was en die indrukken van het hele wereldje om je heen nog op je afstormden, zich verdringende om als eerste zich voor eeuwig te laten absorberen in je nog op een spons ge lijkende brein. Maar hij was wel de centrale figuur naast Ma die eigenlijk maar een stukje van jezelf was. Nu was Pa ook in de kampoeng als enige blanda, enige Europeaan, enige BLANKE, bovendien enige geleerde, man van het boek of zoals Mohamad ze noemde "AL al K'tab", waar Hij in het begin een onbe grensd respect voor had, voor de tani, de boer, een centrale figuur. De vraag baak, de steun, de rots in de branding. Wat natuurlijk erg koloniaal klinkt maar de zuivere waarheid is. Men kwam bij hem voor medische hulp waar hij niet het minste verstand van had, voor raad bij huiselijke, fiscale of legale conflicten en andere moeilijkheden, een uitgebreid terrein. Bovendien droeg hij een lorgnet, een knijpbril, met een gouden klem op zijn forse agressieve neus, met fon kelende glazen waarachter zijn hel blauwe ogen de wereld uitdaagden. Ik had ook altijd zo'n ding willen heb ben. Hoe diep was dan ook mijn ver slagenheid toen ik als 15-jarige jongen van de middelbare school, reeds ge noodzaakt zelfstandige belangrijke be slissingen te nemen omdat ik "inde- kos" zijnde op eigen benen stond, van de brilleman vernam dat een lorg net voor mij niet haalbaar was. Hij was zeer tactvol. Met vele, zeer kies ge zochte woorden legde hij mij uit dat het begeerde kijkinstrument alleen ge schikt was voor die hele lange lelijke scherpe neuzen. De mijne is wat plat ter uitgevallen, erfenis van Ma'Nini, mijn Javaanse Oma. Het was een ver pletterende openbaring waarmede mijn last van minderwaardigheidcomplexen aanzienlijk verzwaard. Vooral omdat mijn broer Alle er wel een kon dra gen, hij een dubbele naam had, Alle, Meendert (ik alleen Frederik, net als Opa) en hij bovendien bruin was en ik blank. Hij was drie jaar ouder en dus groter en sterker en ik kon het zonder hulpmiddelen van windbuks en kattapult nooit van hem winnen. Ik ondervond dit als onrechtvaardig en oneerlijk. Nu eigenlijk nóg een beetje nu Alle, mijn beste vriend, dood is. De lorgnet was in ieder geval een van de hoge attributen van mijn Pa, een van de redenen waarom hij de beste Pa was van alle vaders van de hele wereld. Nu nog. Ik kan moeilijk iemand vinden uit mijn omgeving of uit mijn herinnering die hem evenaren kan. Hij moet een moeilijke jeugd hebben gehad, vele problemen als jongen zelf hebben moeten uitvechten zonder e- nige morele steun. Hij moet vaak, ook later de wanhoop nabij zijn ge weest, er zich steeds verwoed tegen verzettende. In 1876 geboren te Soe- rabaja g,ing hij als baby al met zijn ouders naar Banda-Neira, dat een ei gen volkslied had: De Zee is Groot, maar Banda Klein. Mijn Opa vertegen woordigde daar de Molukse Handels vereniging of iets dergelijks. Hij was een vrolijke, knappe, bijzondere char mante man, vol vertrouwen in de me demens, doch met weinig nuchtere, harde handelseigenschappen. Een slecht boekhouder. Dat hoorde ik later van de Oud-Tantes Cato en Betsy Cramer, ook tantes van de grote kin dervriendin Rie Cramer. Ze waren toen al tegen de 90, maar stelden heel veel belang in mijn wel en wee hoe wel ze me nooit zagen, omdat ik Frits heet evenals en naar hun jongste lie velingsbroer, die ze alles vergaven. Naast zijn vaste werkzaamheden op Banda had Opa nog andere interessen. Behalve zijn boezemvriend de integere Arabier Ba'Adilah, een in heel Indië bekende figuur met een uitgebreide familie, was er nog een stille vennoot, een Australiër waarmede zij een parel visserij opbouwden. In Dobo op de Kei-eilanden meen ik. Dit avontur eindigde met het verdwij nen van de parels naar Australië met de Australiër, Pa kon er nog hartelijk om lachen. Dit maakte voorgoed een einde aan Opa's toekomstdromen van rijkdom. Hij ging helaas zelfs failliet, iets on vergeeflijks in die oude koloniale tijd. Hij kreeg op Banda regelmatig bezoek van zijn broer Henk, die kapitein was bij de K.P.M. en later commodore werd. "Een vriendelijke man," zei Pa, "die als hij reuzenpret had, heerlijk geluid loos kon lachen". Hij was dus de vader van Rie Cramer. Toen ik mij in 1958 voorgoed in Holland vestigde, kocht ik in Heemstede een huis van een oud zeeman, de Heer Koster, die bleek als jong stuurman nog te hebben gevaren bij mijn Oom Henk Cramer. De wereld is wel klein en toch zo groot aan her inneringen! De enige, die in de voetsporen traa van de oudste Hollandse Cramer, mijn overgrootvader, die dominee was en geboren in Oost-Friesland, Nordernei en dus doopsgezind, was zijn oudste zoon Sam, die zelfs hoogleraar werd in de Godgeleerdheid. Een naar woord, ten top gedreven menselijke ijdelheid en eigenwaan. Daar kon hij natuurlijk niets aan doen, aan dat woord althans. Zijn zoon, Oom Piet voor mij, zocht een zeer aards bestaan en studeerde te Wageningen, werd zelfs hoofd van het landbouwproefstation te Bogor en later ook al professor, evenals later zijn zoon in dat verfoeilijke vak, de economie. Ook Henk de Zeeman en Oom Sam de theoloog ken ik van portretten, identiek over de hele wereld. De God geleerde met het moede hoofd rusten de op zijn hand met de vinger langs langs het voorhoofd en een boek voor zich, en de zeeman met pet, met gou den krullen en de armen over elkaar om de banden en de krul, ook al van goud, te demonstreren. De dokter kiekt men met de pen in de hand een recept schrijvende, de stetoscope om de hals en een peinzende blik in de ogen, vol zorgen voor het heil der zieken. Mijn Opa was niets, had niets om over op te scheppen en staat dus op de foto's met een lach en een pracht van een snor. Toen Pa een jaar of tien was, ging hij met zijn moeder naar Holland voor zijn opvoeding. Dit maakte tenslotte een einde aan het huwelijk. Oma trouwde met een andere man en Opa met een juffrouw Lantzias, waarmee hij naar Soerabaja terug ging en waar hij over leed. Wie mag en kan oordelen en veroordelen? Voor Pa, als kleine jongen uit zijn ge liefde omgeving weggerukt, moest het geconfronteerd worden met dit pro bleem een harde dobber zijn geweest. Ik heb hem nooit horen klagen, zijn leven lang niet. Hij werd verder opgevoed door Tante Cato en Betsy te Lochem. Ze hadden er een deftige meisjes-kostschool. En daar zat Pa met de gebakken peren. Niets kan een jongen van 10 jaar meer vernederen, dan te wonen met en te eten tezamen met een bende gieche lende meisjes. Wat 'n zwarte wanhoop voor die jongen, geboren tussen de klapperbomen en de wijde ruimte, aan de voet van de steeds groenende Goenoeng Api, als bij toverslag ver bannen naar een zaal met meisjes en twee statige Tantes. Toch waren het de meest lieve Hollandse Tantes voor mij, al zag ik ze nooit. Zo fijn en zo lief, dat het onbetaalbaar is. Later kwam Pa op het gymnasium of zo in Haarlem, ook al zo deftig. Zijn enige blijvende vriend was (voor ons Oom) Wim Wiegand, ook een banne ling uit Indië. Ik ben zelf gedurende mijn hele jeugd bij vreemden in de kost geweest vanaf mijn zesde jaar, maar zo eenzaam als hij zich moeten hebben gevoeld, heb ik het nooit ge- (lees verder volgende pagina) 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 12