DE CHINESE TROUWRING "Indonesische Sagen en Legenden" f 29,50 door Nenek Dongeng een sprookjesboek voor ouderen 10 Fascinerende, klassieke Ja vaanse vertellingen plus 1 van de mooiste wajang-verhalen "Rama en Sinta" Prachtig geillustreerd door P. v.d. MAADEN Porto 3,25 BOEKHANDEL TONG TONG Bij de Chinees gaan eten is voor mij niet zomaar gewoon 'buiten' eten, nee, ik ben de enige gast in het sfeervol restaurant en word omringd met oos terse hoffelijkheid. Mijn jonge bedien de serveert geruisloos een kom dam pende rijst, de schaal Chinese garna len in kerrysaus met champignons en bambu op een warm plateau. Deze Chinese vriend is niet afkomstig van Djawa, hij spreekt geen woord Bahasa Indonesia en toch is hij het evenbeeld van twee getrouwde zonen van tuhan en njonja Siem Long Siau die handel dreven in ikan kering op de Stationsweg Oost in Sukabumi toen ik daar werkte. Opgestapelde kisten gedroogde vis bedekken hier de vier wanden van hun toko tot aan het plafond. Via de alkoof waarin geslapen wordt kom je op de donkere binnenplaats, een waterput in het midden, twee brandkasten diep ingemetseld in de muur gaan schuil achter zware kluisdeuren. Verder een paar kelambubedden in een raamloos vertrek. Het hele huis is doordrenkt met de penetrante stank van de vis die de centen in het laadje brengt. Geld, vooral veel geld en vasthouden, dat geld! Tuhan Siem treedt naar buiten op, zijn magere vrouw, een echte tjeréwét kijft met en vit binnenshuis op allen, die haar voor de voeten komen. Krijgt zij er weer een baby bij dan helpt ze zichzelf en alleen God weet hoe zo'n stuk schrikdraad aan zulke lieve kin dertjes komt. Haar twee schoondochters, kindvrouw tjes, zeulen dag-en-nacht met het kleingrut terwijl hun echtgenoten de handel in ikan kerinq in Pelabuan Ratu en in Tjibadak bedrijven. Elke twee weken mogen ze om beurten het weekend bij hun vrouwtje thuis komen doorbrengen. Als die nu allebei zwan ger worden, verzoekt 'het opperhoofd' mij om verloskundige hulp. Zij rekent op kleinzoons. Per stuk mogen ze .vijftien gulden kosten. Daarvoor doe ik het vooronderzoek, de partus en de nabehandeling. Ik overhandig haar een lijstje van benodigdheden die zij ko pen moet en trek me van haar bedil zucht niets aan. De twee aanstaande moeders zijn ju weeltjes met onschuldig-lieve ogen en een sierlijke haardos, de fluwelen huidskleur vervolmaakt het prachtig gebouwde lichaam. Ze zijn bovendien zó goed dat ze schoonma op tijd een kleinzoon bezorgen en als die nog in de slendang hangt zijn er opnieuw twee baby's op komst. Veel kinderen, vooral jongens en heel veel kleinkin deren! Maar opnieuw twee keer vijf tien gulden uitgeven? 'Ja, njonja geen getawar. U betaalt wat wij afspreken en anders neem je maar een ander', zeg ik. Op een nacht belt ze op, of ik maar. direct wil komen Ik haast me naar toko ikan kering en wat blijkt? Er is totaal niets aan de hand. 'Maar je kunt toch wel hier slapen?' grijnst ze tangig en wijst op een balé- balé. 'Ben je helemaal be-dit-en-dat, haal je me voor niets uit mijn bed? En heb je nog geen verband en medicijnen ge kocht?' 'Nee, dat zit wel in uw tas,' knerst ze. 'Geen sprake van!' Tot overmaat van ramp worden er eni ge dagen later twee meisjes geboren. Ten slotte moet er afgerekend worden. Als een heks schopt ze al het kroost van zich af en ik bereid me voor op een taaie krachtmeting. Maar opeens breekt de zon bij haar door. Ze zegt: 'Als ik je nu eens hiérmee betaal', wij zend op haar jade armband die zij van haar man kreeg bij hun huwelijk in China. Die centen, die centen. Ze zou ze wel in willen slikken. 'Accoord', zeg ik, de waarde van zo'n armband kennende en als ik bijgelovig ben dan vrijwaart hij me ook nog voor onheil. Wij staan naast de put tegenover el kaar. Mijn hand is breder dan de hare, zij houdt hem een kwartier lang in de lucht en besmeert hem vervolgens met groene zeep. Zij schuift en draait en wrikt net zolang tot de armband met veel moeite en pijn eindelijk om mijn pols zit. Zij is gelukkig. 'Over drie dagen is de pijn wel ver dwenen,' lacht ze. 'En er ook nooit meer af,' zeg ik, mijn mishandelde hand nog nawrijvend. 'Nou tabéh dan njonjaaa!' roept ze me na. Deze keer was het oppermachtig we zen toch te ver gegaan. Drie dagen later passeer ik haar toko. Ze springt op me af, de lange grijpsprieten voor zich uit zwaaiend en krijst: 'Njonja, njonja, mari sini! De tuhan is razend geworden! Geef me mijn armband te rug!' 'Nooit van mijn leven', zeg ik. Hoe lang ze gesmeekt, geraasd en ge tierd heeft weet ik niet. Ik had geen kasihan met haar. Ten slotte vervloek te ze me. Onze-Lieve-Heer heeft haar boze wen sen zeker niet verstaan. Vijfentwintig jaar later gleed ik met een matje op een spiegelgladde overloop bij een Ambonnees gezin in Groningen uit. De armband sloeg met zo'n geweld op de metalen band van de bovenste traptrede, dat hij in drie stukken brak. Hij behoedde me daardoor voor een gebroken pols. De stukken bewaar ik als aandenken aan mijn vrekkige tje réwét. Dit alles herleefde tijdens de maaltijd waarbij mijn Chinese vriend me spon taan een kopje koffie offreerde alsof ik echt bij hem op familiebezoek zat. E. VAN ZANTEN-HASSELMEIJER "Even de car wassen," zeg je hier. Dat betekent gesjouw met emmers en poetsdoeken, losschietende waterslangen en rakelings-langsschietend verkeer, verkleumde handen. En de volgende dag alweer een regenbui die de car onder de modder spat. Soedah, al ge woon. Daar: "Even de karbouw wassen". Altijd het werk van kleine katjongs. Een uur lang poedelen en spelen met de karbouw. En ook boenen natuurlijk. Dan sjok-sjok poelang, kleren op laten drogen. Zo gewoon. - L.D. (Foto: Ibrahim jr.) 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 17