Spannende dagen na de Japanse capitulatie.
In mijn eerste artikeltje (TT van 15 februari 1976) heb ik verteld hoe ik
in oktober 1945 na mijn bevrijding uit krijgsgevangenschap in Dabo/Singkep
terecht kwam. Daar trof ik immers de eerste Controleur B.B., Hoofd van Plaat
selijk Bestuur, de heer van de Griend, en de heer Roos, employé van de Singkep
Tin Mij., aan. In zeer korte tijd hadden zij al veel bereikt om het dagelijks leven
een wat normaler aanzien te geven. Zij hadden hun domicilie gekozen in de
pasanggrahan op de heuvel met uitzicht op zee; daar werd ik ook ondergebracht
en ik zou daar een klein half jaar blijven wonen.
Ik trof in Dabo een inderdaad uit zijn
krachten gegroeid Detachement Veld
politie aan: de oorspronkelijk 45 man
sterke politiemacht leek met zijn toen
malige "sterkte" van ruim 100 man wel
op een kind met een waterhoofd. En
niet alleen wat grootte betreft, maar
ook qua effectiviteit die ervan uiging.
De ca. 60 man "boven de sterkte"
waren door de Jap uit de bevolking
geronselde tani's. Deze arme lieden
voelden op hun blote kakkies ook wel
aan dat het zó niet lang kon duren,
dat zij spoedig weer op hun ladangs
zouden werken en de opbrengst van
hun noeste arbeid aan de overige be
volking zouden moeten slijten. Een
zonodig krachtdadig optreden tegen
hun toekomstige klanten kon dus van
hen niet verwacht worden. En met dat
zoodje moest ik trachten de orde en
rust te handhaven!
En die handhaving van orde en rust
was ook hard nodig. Vooral met de
voedselvoorziening en -distributie had
het Bestuur de nodige moeite. Voor
lopig was er nog wel voldoende rijst
voor de gehele bevolking, maar dat
bevond zich niet ónder die bevolking.
Alle rijst was opgeslagen in enkele
grote goedangs; de Jap had alles voor
het leger gereserveerd, de bevolking
moest maar voor zichzelf zorgen. Ge
volg: iedereen had te weinig, maar nog
net voldoende om niet te kreperen.
Niemand gunde ook maar iets aan een
ander; daarnaast heerste er een groot
onderling wantrouwen. Die bevolking
bestond uit de autochtone Maleiers
en uit door de Singkep Tin Mij. als
koeli geimporteerde Hakka-Chinezen,
grote sterke kerels maar zeer lastig
van aard. Deze laatsten beschuldig
den de Maleiers er van met de Jap
geheuld te hebben, als gevolg waar
van die bevolkingsgroep gedurende
de oorlog genoeg te eten gehad zou
hebben en DUS: nu geen recht meer
op het aanwezige voedsel hadden.
Al direct na aankomst was de span
ning voelbaar. Ik kreeg dan ook met
een opdracht van het H.P.B. om voor
al aandacht aan bewaking van de rijst-
goedangs te schenken. Al spoedig
vernamen wij dat de Chinezen plannen
beraamden om een nachtelijke overval
op de rijstvoorraad te plegen. Dus met
ongeveer 30 goed bewapende agen-
en die goedangs omsingeld. Maar ja,
wat kon je van die bewaking verwach
ten? Zouden de voornamelijk geron
selde agenten (ook de tangsi en ande
re objecten moesten bewaakt worden)
de voor allen bestemde rijst wel te
vuur en te zwaard verdedigen? Zo
zeker waren we daarvan niet.
Wij waren daar zelfs zo onzeker van
en het broeide hoe langer hoe meer
onder de Chinezen, dat wij ernstige
onlusten vreesden, waartegen wij
warschijnlijk niet opgewassen zouden
zijn. Wij besloten tot twee voorzorgs
maatregelen: allereerst werd een be-
touwbare djoeroemoedi met een
schriftelijke noodkreet om gewapende
hulp per boot naar Singapore gezon
den. En ten tweede werd een andere
goede djoeroemoedi opgedragen om
met een tweede motorboot constant
"onder stoom te liggen" om in geval
van opstand - die we werkelijk vrees
den - onmiddellijk met ons drieën (v.
Griend, Roos en ondergetekende) en
eventueel nog anderen te kunnen ver
trekken. Men moet bedenken dat wij
in die eerste maanden vlak na de Ja
panse capitulatie van elke communi
catie (radio of telefoon) met de buiten
wereld verstoken waren, laat staan
van enige daadwerkelijke hulp. Het
waren werkelijk heel spannende dagen
toen.
Maar gelukkig is het nooit tot een uit
barsting gekomen. Onze eerste voor
zorgsmaatregel: de noodkreet om ge
wapende hulp, sorteerde al vrij snel
effect. Een paar (heel spannende) da
gen nadat het bericht naar Singapore
was verzonden, werd mij gemeld dat
een kapal in zicht was. Ik als de hazen
(of moet ik zeggen "zo gezwind als
een kantjil?") naar de Boom en zo
waar, daar kwam een schuit van de
Setengah Marine aangevaren met een
peloton K.N.I.L.-militairen aan boord.
Allemaal miliciens, behalve de com
mandant, de beroeps-Sergeant-Majoor
Hoogland, en allemaal kóntjö's uit de
kampen waarin ik zelf ook had geze
ten. Nou, beter kon het niet! De ont
moeting, herkenning en ontvangst wa
ren over en weer uitbundig. Wat ben
je dan blij en opgelucht als je dan in
eens goede en betrouwbare, maar
vooral vriendschappelijke hulp krijgt!
Al heel gauw werden zij ingelicht over
de gespannen toestand op het eiland
en speciaal in Dabo zelf. Nou, daar
wist men - en met name de "Dubbele"
Hoogland - wel raad mee. De enige
vrachtauto - die de heer Roos immers
direct na aankomst weer in elkaar had
weten te prutsen - werd meteen ge-
requireerd en dadelijk na debarkatie
"ingericht". De van de Engelsen ge
organiseerde Brengun werd op de kap
van de cabine geplaatst, de manschap
pen met hun Lee Enfields dreigend
naar buiten gericht langs de zijkanten
van de laadbak geposteerd en met dit
machtsvertoon werd door de kotta
"getoerd". De opstandige Chinezen
hadden natuurlijk al direct door wat
er aan de hand was en dat hun kwa
lijke plannen jammerlijk doorkruist wa
ren. Zij waren in geen velden of wegen
te zien; alle luiken van hun huizen
waren gesloten, geen Chinese kip was
op straat te zien, waar zij tevoren als
trotse vechthanen uitdagend en met
lombok rawit in hun achterste hadden
rondgelopen. Enkele nachtelijke pa
trouilles met betrouwbare en ter plaat
se goed bekende beroepsagenten als
gids langs de huizen van de raddraai
ers - die overigens nog niets hadden
gedaan en dus ook niet opgepikt kon
den worden - waren voldoende om de
rust en orde op Singkep definitief te
vestigen.
Dat K.N.I.L.-peleton was overigens in
alle opzichten een welkome verster
king. Zij namen een groot deel van de
hoognodige patrouilles over het eiland
als vlagvertoon voor de vestiging van
het wettige gezag voor hun rekening.
De door de Jap geronselde agenten
konden daardoor ook snel huiswaarts
gezonden worden en zo kregen we zo
langzamerhand een betrouwbaar ge-
zagsapparaat.
Maar het was niet alleen maar werken
en gezag handhaven wat men deed.
De boog kan niet steeds gespannen
blijven, ontspanning was ook nodig.
En wat is voor een Indische jongen
een betere ontspanning dan de jacht,
waartoe toen op Poeloe Singkep alle
mogelijkheden aanwezig waren. Maar
ja, wat wil je als je nog in de oude
K.N.I.L.-matjam denkt en elke verscho
ten patroon verantwoord moet wor
den? Maar ook daarvoor was een akal
gauw genoeg gevonden. In de politie-
tangsi lagen een heleboel buit ge
maakte Japanse geweren met ammu
nitie. Hoeveel dat wist geen mens,
was ook niet belangrijk. Het belang
rijkste was dat die spuiten er waren
en dat men nu naar hartelust - en niet
op Chinezen maar op tjèlèngs - kon
jagen. En dat hebben ze gedaan, re
ken maar.
N. RINGROSE
11
:illll!l!lllll!llll!lll!mi;!l!ll!!!!!ll!!l!!l!!!ll!l!!!lll!!llllllllll!l!l!lllllllllll!lll!!!lll!lllll!l!NI!l!!!l!ll!!l!lll!!!lll!lll
HOE GING HET VERDER IN DE RESIDENTIE RIOUW
(SLOT)