STEMMETJE AAN M'N OOR
Ja, misschien zegt er "gezond verstand tegen; of zesde zintuig of alleen
maar een "logische gedachte". Dat iets, dat mij al zoveel keren heeft bevrijd
van onzekerheid en zelfs van grote angst. Ik ervaar 't als een duidelijke stem
en ik geloof er in, onvoorwaardelijk.
Zo'n kleine veertig jaar geleden zaten
we op een onderneming in Oost-Java;
Kali-Merawan, dicht bij 't plaatsje Kali-
sat waar 't agentschap was. De bood
schappendienst van alle ondernemin
gen in de omtrek. De weg er naar toe
was ellendig.
Aan één kant, recht-opgaande wan
den, aan de andere-, keek je diep neer
op wuivende kruinen van eeuwenoude
bomen. En maar kronkelen in haar
speldbochten. Neen, niet leuk! Vooral
in de regentijd met alle dagen op 't
zelfde uur bakken water uit de hemel.
Op één zo'n dag stak mijn man zijn
hoofd door de deur in onze school.
"Ik rij even naar Kalisat, daar is bibit
aangekomen dat direct in de grond
moet. Ik ben weer gauw terug, maar
heb je nog wat nodig?" Bibit is plant-
materiaal.
't Was half elf; en ik had niets nodig.
Als we om één uur klaar waren, keek
ik op kantoor. Daar zat alleen Marto,
de schrijver. "Meneer op de fabriek,
Marto?" "Meneer nog niet gekomen
mevrouw van Kalisat."
"Hoe kan dat nou?"
"Ja ik weet ook niet mevrouw; ik heb
al getelefoneerd, meneer al lang weg
van Kalisat, maar nog niet gekomen
"Heb je ook al naar "boven" gebeld?"
De boven-afdeling.
"Al mevrouw, maar ister niet een ge
luid; mesgien de kawat weer kepot.
De wind zo hard mevrouw."
De wind, die onbarmhartig de kruinen
van de bomen bleef geselen. Marto
had me niet willen storen op school.
Niémand mócht ons storen, ik had
iedere dag alle aandacht nodig voor
drie klassen, terwijl Mickje in een
hoekje kleuterde.
't Werd me bang om 't hart, want
o, die wegdie wegDe onrust
sloeg over op de kinderen.
"Waar blijft hij toch mamma?"
Ja, waar bleef hij in Godsnaam.
"Misschien", waagde er één onze
bange gedachten uit te spreken, "mis
schien ligt hij wel in de djoerang;
dood."
"Wel neen", deed ik groot, met een
dichtgeknepen keel, "hij zal pech heb
ben met de auto. Als hij er om half
drie nog niet is, zal ik Djoerang-Mas
vragen om hem vandaar tegemoet te
rijden." Ik vond 't niet leuk om door
de buren "flauw" genoemd te worden.
Door een gordijn van regen en wind
tuurden we de weg af; de kinderen
met van angst vertrokken gezichtjes.
Binnen jengelde de klok 't halve uur.
Ik stond op om naar de telefoon te
lopen. En opeens hoorde ik een stem
metje aan m'n oor: "Planten".
Wég viel alle angst, vér van me af.
"Jongens, wat zijn we toch dom; papa
staat nauurlijk te planten."
"Maar hij zei toch dat hij gauw terug
zou zijn?"
"Ja, maar toen wist hij 't nog niet."
"Hoe weet jij 't nu dan?"
"Ik wéét 't ook niet; ik dénk 't alleen
maar. We wachten nog even." Even
later was hij er, klets-kliedernat en
blauw van de kou. "Zelf geplant?"
"Hoe weet je dat? Ik kon niet bellen;
er lag een dikke tak over de lijn. Die
dure occulatie's hadden _zo geleden
door 't transport, dat we ze maar zelf
in de grond wilden brengen." Hij en
de afdelingsman.
Ja, hóe wist ik 't 't Was niet de eerste
keer dat ik dat stemmetje hoorde. Zo
dikwijls al had 't me gerust gesteld,
als ik ver van alles en iedereen, ver
stoken van geneeskundige hulp, me
bij ziekten van de kinderen allerlei na
righeden in 't hoofd haalde. En 't was
er nog altijd.
Niet zo lang geleden was ik mijn bril
weer eens kwijt. Niets ongewoons,
maar meestal heb ik hem toch gauw
weer terug. Tóen niet. 't Hele huis
werd doorzocht, de auto, want we
waren bij de kinderen geweest in 't
nabije dorp. Ook daar al naar toe ge
beld. Hij was en hij bleef weg.
Ik zat me op de lange avond in een
hoekje van de kamer gruwelijk te ver
velen, stond op om tóch maar weer
te gaan zoeken. "Berkeboom"
klonk 't zachtjes.
Onder de berkeboom bij de kinderen
was ik uit- en later weer in de auto
gestapt. En daar lag hij.
Mogelijk valt dit te rangschikken in de
serie "logische gevolgtrekkingen". Net
als 't terugvinden van mijn trouwring
in 't pandhuis, toen de "stem" 's-a-
vonds laat mij adviseerde daar naar
toe te bellen. Terwijl ik me er bij neer
had gelegd eigenlijk, dat ik hem voor
goed kwijt was.
Mijn beurs moest ik, nadat ik hem
zeker al een week had gemist, ineens
zoeken in de diepvrieskist. Hij lag on
der 't brood dat ik altijd voor enige
tijd tegelijk in huis haal.
Behalve een eigen kopje, glas, bord
en een vaste plaats aan tafel, heb ik
ook een eigen theelepeltje. Afgesleten
tot op 't bot en daarom eens zo dier
baar.
't Was mijn dochters zilveren feest en
's middags kwamen de dochters be
stek bijlenen. We vierden 't heuglijke
feit, de volgende avond was 't oud
jaar, nieuwjaar. En toen pas miste ik
mijn kameraadje. Een ander woog
zwaar in mijn vingersEen paar
dagen later dronken we weer samen
koffie en roerend in mijn kopje zei ik:
"Jammer van mijn lepeltje".
"Ben je een lepeltje kwijt mama? Een
zilveren, zo'n dunne, rare? Gevonden,
in mijn vuilnisbak."
Geen moment had ik er aan gedacht
dat 't bij de uitgeleende spullen terecht
gekomen kon zijn. 't Had z'n vaste
plaats in 't vaasje bij de kopjes. Maar
de meisjes hadden 's middags ge
holpen met de afwas.
En wat zocht Maren in haar vuilnis
bak? Een aardappelmesje, dat al zo
naar haar hand was gaan staan, dat
ze er graag de moeite voor nam.
Was 't toeval dat 't tegelijk met mijn
lepeltje verdween? Ik denk, dat ik
meer van mijn lepeltje hield dat zij
van haar mesje. Eens zal ze 't terug
vinden, misschien op een onverklaar
bare plek, op een even onverklaarba
re manier. Zoals met mijn lepeltje.
En misschien ook ben ik toch een rare
oude vrouw dat ik in deze zakelijke
nieuwe wereld de ouderwetse roman
tiek van een Goede Genius nog laat
rondwaren
PLANTERSVROUW
Ik zei alleen maar: "Als het niet zo koud
was, pikte ik een treintje!"
INT EEN AT JON ALE REÜNIE
VAN E.X G'JZ.ELAAP.S