HET GELUK VAN HETJAGEN
DE TIJGER VAN DAMULI
"De jacht behoort tot het zuiverste
repertoire van het menselijk geluk
José Ortega Y Gasset.
Jachtbelevenissen op Oost-Sumatra Csl^^
door J. G. A. la Bastide
Om tien uur in de vooravond begeef ik mij dan ook, voorzien van jacht (kop)
lamp mijn flashlight en een geleende Lee-Enfield van de politie, en vergezeld
van de commandant Abdul Rachman, met een ondernemingsjeep naar Sungai
Alim Een kwartiertje later zit ik bij het licht van een walmend olie-pitje op een
qammele stoel(ongetwijfeld de enige in de gehele pondok) en met een glas
dampende zwarte koffie naast mij op de vloer,voor een wijd open venster in de
mandurwoning.
Inmiddels hebben'n man of twintig zich
verzameld voor 't trapje van 't huis en
zijn in levendige conversatie gewikkeld
met mijn vriend A. Rachman. Berus
tend leun ik achterover in mijn stoel;
het zou nutteloos geweest zijn deze
mensen weg te jagen. In een kleine
geïsoleerde gemeenschap als deze,
vormt e.e.a. een dankbaar onderwerp
van gesprek en er is toch geen schijn
van kans, dat de tijger vóór een uur
of één zal verschijnen, daar ook onder
normale omstandigheden het dorpsle
ven in iedere pondok pas omstreeks
middernacht geheel tot rust komt.
De politieman heeft het woord. Hij
weet alles van tijgers af; heeft er
honderden met groot levensgevaar
voor zich zelf, vervolgd en gedood!
Bewonderende "Astaga llah's en
"Lah llah" uit zijn toehoorders. Dit
geweer? (Hij klopt op de kolf van zijn
roestige 6,5 mm Hembrug karabijn,
model 1895). Hij kan er op 200 afge
meten passen een "doekoe" (kleine
vrucht) mee raken.
Nog meer "Astaga's" uit de menigte.
Het is een koele avond; een briesje
uit het oosten, donker, geen maan. Ik
slurp mijn hete koffie. In de verte dreu
nen trommels en tingelt eentonig een
gamelan. Peinzend luister ik naar de
conversatie. Setua loopt altijd bij re
gen. Geen regen, geen tijger, zo ver
zekert Abdul de dorpelingen.
Weinig kans op regen, met dit briesje,
bepeins ik dromerig. De politieman is
nog lang niet uitgesproken,
ledereen weet, dat de Sterke wordt
aangekondigd door zwermen muskie
ten. Veel muskieten? Hij, wiens Naam
men niet uitspreekt, is op komst!
Half ingedommeld realiseer ik mij op
vallend weinig last van muskieten te
hebben. Om half twaalf begeven de
laatste mensen zich ter ruste (De be
woners der huizen aan de overkant
van de mandurwoning trekken, in mijn
opdracht, in bij vrienden en kennis
sen).
A. Rachman komt binnen, ontdoet zich
van zijn laarzen en strekt zich, na mij
beleefd welterusten te hebben toege
wenst, in zijn volle lengte op de vloer
uit. In de serene overtuiging, dat niets
zijn nachtrust zal onderbreken, valt hij
onmiddellijk in diepe slaap.
Intussen zet ik mijn jachtlamp op het
hoofd en richt de straal in de gewen
ste stand over korrel en vizier. Ver
volgens schakel ik hem weer uit, leg
de Lee-Enfield over de vensterbank,
neem mijn flashlight op schoot en
blaas tenslotte het oliepitje uit.
Twaalf uur. Het is buiten stikdonker.
Geen maan; geen sterren; het windje
is gaan liggen. Elk kwartier strek ik
onhoorbaar mijn arm uit en beschijn
voor een seconde met de flashlight de
overblijfselen van de geit. Het heeft
mij altijd verbaasd hoe volkomen ge
luidloos een groot dier als een tijger
zich zelfs door dicht struikgewas kan
voortbewegen. En voor licht alleen zijn
ze niet bang; als je maar zorgt zelf
geen geluid te maken.
Half één. Het begint zachtjes te re
genen. Heel in de verte weerlicht het.
De tijger loopt bij regen. De oor
sprong van dit bijgeloof schuilt in het
feit, dat in natte grond gemaakte spo
ren eerder gezien en makkelijker her
kend worden, dan die in droge grond.
Toch is het vreemd, zo vaak als ik
juist bij regenachtig weer tijgers heb
gezien.
Eén uur. Flashlight aan, flashlight uit.
Niets. De motregen tikt en ruist in de
grote oliepalmbladeren. Orang Korin-
tji. Vooral in Zuid-Sumatra een alge
meen verbreid bijgeloof. Bij het flit
sen van het weerlicht zie ik Abdul
Rachman naast mij op de vloer. Hij
snurkt, de mond half open. Verbeeld
ik het me, of heeft hij geen geultje in
de bovenlip? Waarom is me dat nooit
eerder opgevallen?
Half twee. De eerste muskieten zoe
men om mijn hoofd. De tijger wordt
aangekondigd door muskieten. Ook dit
heb ik al eerder gehoord, hoewel het
natuurlijk nonsens is. Is het nonsens?
Het begint harder te regenen. De po
litieman houdt op met snurken. Twee
uur. Het weerlichten komt hoe langer
hoe dichter bij. Om twintig over twee
het angstig blaffen van een hond uit
de buurt van de geitenstal. Daar komt
hij aan! Het flitst door mij heen en
precies om half drie schakel ik mijn
flashlight aan.
Er hangen twee grote vuurbollen in
het struikgewas. Parallel aan de bo
dem en op een halve meter hoogte.
Alleen het geluid van mijn hijgende
ademhaling verbreekt de stilte van de
tropische nacht. De vurige ballen
gloeien onbeweeglijk in mijn richting
en dan zie ik, als een geel en zwart
masker, de omlijning van een machti
ge tijgerkop.
Ik schakel de flashlight af en tracht
met uiterste wilskracht mijn bevende
handen te beheersen. Langzaam tel ik
tot tien, dan schakel ik de koplamp in.
Hij ligt op zijn buik, dwars, de kop met
de grote lampen van ogen naar mij
toegedraaid. Zorgvuldig leg ik vizier en
korrel op het blad en druk langzaam
door. Knal; mondingsvuur. Hij ligt op
zijn zij, de kop opgeheven en de muil
wijd opengesperd. Longschot. Ik repe
teer en vuur nog een keer op het wen-
telend'.,- lichaam.
Er uan, geachte lezer, bega ik de
stommiteit van mijn leven. Een stom
miteit, die, ware het geluk later niet op
de meest ongelofelijke wijze mét ons
geweest, aan verscheidene mensen 't
leven had kunnen kosten en die thans
in ieder geval voor enkele uren een
buitengewoon gevaarlijke v situatie
schiep.
Het resultaat van mijn tweede schot
niet afwachtend trek ik de kop-lamp
van mijn hoofd, draai mij om en roep
luidkeels "Mati!" (Dood). Vervolgens
grijp ik de wakkergeschrokken Abdul
Rachman in zijn kraag en sleur hem
in de regen naar buiten. In het donker
lopen wij tezamen naar de plaats van
aanschot!
(Ja lezer, ik ben een ervaren jager en
heb meer dan vijftien jaar grof wild
ervaring!)
Vlak bij de plaats des onheils schakel
ik de lamp in mijn hand aan. Niets! Er
is niets te zien. Op dat ogenblik kom
ik bij zinnen. Mij realiserend in de on
middellijke nabijheid van het gevaar
lijkste dier ter wereld te zijn, te weten
een aangeschoten tijger, stop ik zó
ploseling, dat Rachman achter mij met
een schok tegen mij aankomt. Eén
ogenblik zijn we een verwarde kluwen
armen en benen; de lamp valt uit mijn
hand! Tot op deze dag is het mij een
raadsel waarom hij ons toen niet aan
viel. (Hij lag op dat ogenblik minder
dan vier meter van ons vandaan in de
lalang!)
Mij omdraaiend en Rachman meesle
pend loop ik hard terug naar de hut.
Vandaar, met het geweer in aanslag
en de koplamp weer op het hoofd,
belichten wij de struiken. Na een tijdje
zie ik iets; rythmisch bewegende la-
(lees verder volgende pagina)
20