JEUGDJAREN (VII) 5® Als je hier in Holland vertelt: "Ik heb paarden", kijkt iedereen je met grote ogen aan en dan denken ze minstens, dat je heel veel geld hebt. Maar dat is helemaal niet zo. Het kan alleen maar toevallig, omdat mijn man in België werkt, de paarden daar niet zo duur zijn en er toevallig een aar dige boer is, die onze paarden in de kost wil hebben. We hebben een wei landje gehuurd waar we twee houten stallen op gemaakt hebben en nu hebben we twee paarden. Een groot luxe paard, dat we Lelie noemen en een witte met zwarte vlekken met sierlijke lange benen, een beetje schichtig en wantrouwend, dat Sandra heet. Sandra moet je eerst beter ken nen, voordat ze je bij zich in de stal wil hebben. Je moet haar heel hoffelijk behandelen, en heel voorzichtig het hof maken met suikerklontjes, zoals je een dame bonbons zou aanbieden, voordat ze het toelaat dat je op haar rug kruipt. Laatst had ik geen suiker klontjes bij me, maar wel 'n boterham met bruine suiker, nou daar trok me vrouw ook haar zachte neus niet voor op. Als de zon schijnt is ze bijna niet te lezer, fluisteringen en neuriënde lied jes vangend bij de één en brengend naar een ander Djangan nangis Njoo. Want de Nacht komt over alle slierten zeedrift door alle Tijden. En alle slierten zee drift brokkelen langzaam uitéén Toen ik deze foto zo bekeek, dat ge dichtje uit de Pantun las plus die frag menten van Pa Tjalie, zag ik in deze foto eigenlijk een prachtige combina tie van deze dingen. Als overpeinzing bij Tong Tong's jaardag. Huil niet mijn zoon (om het ver leden). Want wat voorbij is moet je niet achtervolgen. Djangan nangis Njoo. Want de Nacht komt over alle slierten zeedrift door alle Tijden. Over de graven van reeds lang overledenen spelen de kinderen van houden in haar box en gooit onder het draven haar hoeven hoog op en steekt haar hoofdje fier in de lucht met haar wapperende manen. Ze coqueteert echt met de mannen, die langs de kant staan en weet wel zo te manoeuvreren, dat je een stap achteruit moet zetten om madame de ruimte te geven. Ze doet me zo erg denken aan ons paardje in Indië. Mijn vader was niet eerder tevreden of wij moesten een paard hebben. We hadden al van.alles gehad. Een kleine orang oetan, die alleen maar door mijn moeder gedra gen wilde worden de hele dag. Mijn moeder had hier wel genoeg van, om dat ze in verwachting van mij was en dan daar boven op nog die zware aap. Toen nam mijn vader een slang mee naar huis, die hij in een gammele kist onder het bed bewaarde tot grote schrik van mijn moeder, want op een dag ging het deksel eraf. Mijn moeder dorst geen geluid uit te brengen. Slang weg! Daarna verhuisden we van Padang naar Djakarta en moest mijn vader zich tevreden stellen met perkoetoets in kooien. Maar hij had altijd meelij met vogels in kooien en het verhaal gaat, dat hij in een gekke bui in Meester Cornelis op de vogel markt, eens een hele kooi vol met zeebra-vinkjes, nonnetjes en glatiks kocht en daarna de deurtjes wijd open deed en de vogels weg liet vliegen tot grote hilariteit van de vogelverko per. "Ja - ali - lah, tuan mabok!" Mijn vader sloeg zich van de pret op de knieën en maakte zoveel misbaar, dat de vogels niet opnieuw gevangen kon den worden. Maar om op ons paardje terug te komen. Eerst maakte mijn vader sa men met de kebon een echte kleine deleman, compleet met een voetbei (tineng, tineng!) en koker om de zweep in te zetten. Wij konden er met z'n drieën, mijn broer, de kebon en ik, net in zitten. de toekomst. Weliswaar schijnbaar ongevoelig en zonder respect voor de doden. Maar wat komen zal, dat moet je uitwerken en volvoeren. Een beeld van het definitief Voor bije van alles wat leeften dat is FOUT! De vlinder vlieger!), dat is Tong Tong, vér van huis al, vér op zee. Dartelend van lezer tot lezer We vieren nu één van de verjaardagen van Tong Tong. We zijn weer heel wat jaren verder. Maar nog steeds zijn in Tong Tong meer dan zesduizend vrienden bijeen. Ja ja, die kleine vlie ger IS ons aller Tong Tong. Opstijgend uit de doden, dartelend van lezer tot lezer, het Strand van Morgen tege moet ROGIER Mooi rood en geel en zwart opgeverfd stond de deleman achter in de tuin te drogen. De stal was al eerder klaar gekomen en door de kebon gevuld met stro. Hij was net zo opgetogen als wij toen mijn vader eindelijk op een middag thuis kwam met een pittig zwart paard je. Heel mooi van vorm, maar erg nerveus en betinkah. "Ze was een echte nonna," zei onze kokki, die geen goed woord overhad voor deze streken van haar meneer en ze wou echt niet hebben, dat hij haar non "Hesse", zoals ze mij noem de er op zette. "Leer hem eerst maar die dogkar trekken met si-galak erin," (haar lieve lingsnaampje voor onze kebon), zei ze tegen mijn vader. Nu was het elke middag feest na kan toortijd, want mijn vader ging samen met de kebon rijden en Itam leerde al spoedig hoe zij het kleine lichte wa gentje moest trekken, maar het fijnst vonden wij toch om zo maar op haar rug een ritje te maken. Het was zo'n heerlijk vertrouwd gevoel om je hand over haar fluweel zwarte nek te laten glijden en dan eerst in draf, maar al spoedig in wilde galop over het alan- alan veld te rijden, 's Nachts had ik er de wildste dromen van en op een morgen, heel vroeg hoorde ik echt hollende paardenhoeven over het erf. Itam was losgebroken. Mijn vader en de kebon er achter aan. Toen ze haar gevangen hadden, had Itam een dikke striem over haar achterste, die ik medelijdend streelde. Ze draaide zich echter beledigd af. Ik was boos op de kebon. "Dat moet non," zei hij, "anders doet ze het elke keer weer." Maar Itam had de vrijheid geproefd en liep voorts elke morgen weg. Met ge volg, dat mijn vader elke dag te laat op zijn werk kwam en mijn moeder hem overhaalde om Itam maar te ver kopen. Ten einde raad heeft mijn vader, paardje en deleman maar aan de plaatselijke dierentuin geschonken, waar Itam toen allemaal kleine kinde ren de hele dierentuin door moest sjokken met een oppasser naast haar, die haar vast hield aan de teugel. Geen ritjes meer over de alan-alan met cowboy-achtige berijdertjes. Geen ochtend-uitstapjes meer naar de dichtstbijzijnde kampong. Haar fluweel zwarte huid werd dof, en haar vurige ogen met de lange wimpers treurig. Ik wilde nooit een ritje maken met het karretje als ik in de dierentuin kwam. Esje Peer 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 7