Het hoe Het waarom Het wanneer der komende gebeur tenissen. 3 vragen. Weet U de antwoorden. PLANTERSLEVEN IN DE ALAS- EN GAJOELANDEN (III) Hoe een belangrijk produkt van Atjeh's bodem werd gewonnen. De eerste twee afleveringen van deze herinneringen van een oud-planter in Atjeh verschenen in Tong Tong van resp. 15 november 1974 en 1 februari 1975. Ditmaal schrijft hij over de winning van hars en terpentijn, de belangrijkste pro- dukten die, voor zover wij weten, feitelijk alleen in het centrale bergland van Atjeh werden gewonnen. Iets over het tappen van hars en terpentijn; elke boom met een omvang van 1.25 m en tot 90 cm. (dat was het minimum) was voorzien van 2 tapbanen. Dat tappen gebeurde met een halfron de disselbijl met korte steel. Iedere dag werd er getapt; een dun spaandertje van de bast; hoe dunner hoe beter. Tapt men te diep, dan gaat de boom scheuren. Om de hars op te vangen, waren spouks aangebracht een cup, pre cies als in de rubber. In de fabriek werd de terpentijn van de hars gescheiden. Er waren in totaal zeven tappers. Er werd gewerkt in Block I - II en III. Elke tapper, mits hij goed zijn werk deed, kreeg per maand een premie van drie gulden. Elke dag werd er getapt in een ander Block. Na drie dagen was het tappen en ophalen. De cups legen. Dat deden vrouwen; met een soort spatel werd de cup leeggekrabt. Elke tapper had een vrouw bij zich. Ook waren er een aantal mannen, die met twee kalings aan hun pikolan de hars naar de bak bracht en een grote kist van binnen met zink bekleed. Boven elke bak was een afdak van atap. Deze bakken wer den steeds geleegd. Dit deden de karrevoerders. Deze had den een twee wielige grobak, waarop een kist met een spongat. De volle grobak ging naar de fabriek, waar een grote put was. De karrenvoerder plaat ste zijn kar achterover op de put, zodat de inhoud in de put kon lopen. Was de put vol, dan ging de fabriek draaien. De stoomfluit kon ik 's mid dags om 12 uur bij mij thuis horen, al was dat op een afstand van een uur lopen. Ik had vaak een praatje met de karren voerders, allen Madoerezen; flinke, stevige kerels. Eén ervan wilde maar steeds een haan van mij kopen, die bij de kippen liep, een geweldig groot beest. Maar die vlieger ging nooit op, want ik wist maar al te goed, dat hij 't beest wilde hebben voor "hanengevechen" Mijn pluimveestapel bestond uit 100 kippen en 20 eenden, 't Is wel bekend, dat ze prima wakers zijn. Een plant-verband van de dennenbo men was er niet. De paden van boom tot boom, dat was alles; wied 60 cm. breed. Er was ook een wiedkaart. Elke dag aantekenen op die kaart met datum, waar gewerkt was en hoeveel; dat kwam dan in mijn Dagrapport. Feitelijk stond daar alles in; ook 't wegen-on derhoud. Soms ook, als er 's nachts een rel was geweest in de pondok. Eén keer was er in één nacht een flinke rel geweest tot drie maal toe. Ik werd door een koelie geroepen: "Toeaan - Toeaan, adah riboet di dalam pondok!" De 3de keer was ik ineens radicaal en afdoende opgetreden. Er vielen diverse klappen .met de "Gummie Knuppel". Ik had uit voorzorg ook mijn revolver bij me, want men wist niet, waar men voor kwam te staan. De Mandoer, die 't beste op kon treden, was toevalliger wijze met enkele dagen verlof. De volgende morgen op de Rol zag ik 't resultaat van mijn optreden; diverse koelies moest ik naar "Baleg" sturen, om zich te laten verbinden door "de krani Obat". Mijn baas kwam ook in mijn afdeling en gaf mij de raad, toch voorzichtig te zijn. Maar een dergelijke herrie is later niet meer voorgekomen. Alles vlotte weer normaal. Toen kreeg ik koorts, die tegen de middag op kwam zetten. Het had al een week ge duurd; ik werd niet beter. Mijn baas en ik gingen toen samen naar de dok ter in Takengon. Het was een Luitenant-dokter, die me onderzocht. Hij kon niets vinden, want Doekoen Njonje Joke, Zieneres en profetes kan vele antwoorden geven. Zij geeft U zelfbescher ming, ook waardevol voor Uw gezin, Familie en kennissenkring. U staat vrij het te geloven, maar ook in Nederland is Stille Kracht. U kunt contact met haar opne men. SUCCES, GELUK EN GE ZONDHEID met een talisman is ook voor U bereikbaar. Schriftelijk: privé adres p/a J. Sengers, St. Agathastraat 59 B, Rotterdam, Tel. 010-65 26 28. (Foto en geb. datum met event. Tel. nummer bijsluiten) 20, Voor privé contact eerst even opbellen voor een afspraak. ik slikte geregeld kinine-pillen. Ik kreeg aspirine mee en moest in bed blijven. Wat ik zo verdomd leuk heb gevonden, was, dat er telkens groepjes koelies bij mijn bed kwamen en fruit meebrach ten. Toen had ik gezegd: "Straks geef ik jullie allemaal een fijne "Kendoerian" en we laten de Gamelan van "Baleg" komen. Op "Baleg" hadden we een "Observa- tie-Hospitaaltje", waar Mohammed de scepter zwaaide. Hij was een Atjeher. Hij was verpleger geweest bij de "Sa- bang Mij." Koelies, die ziek waren, kwamen op "Baleg". Werd hun toestand erger, dan gingen ze naar 't Militaire Hospitaal in Takengon. Toen ik de Afdeling overnam van Wirij- osemito, een Javaanse Asistent, zag ik in de boeken gemeld een koelie, ge naamd "Sarija", steeds ziekIk ging in 't werk op informatie uit, wie Sarije was. 't Bleek een al wat oudere man te zijn. Ik zei tegen hem: "Je komt niet meer in de kebon. Ik heb een ander baantje met lichter werk: het terrein rodom de pondok schoonhouden en je komt in een kamer van de bijgebouwen te wonen; vrije kost en ook een ro kertje." Toen werd "Sarija" niet meer ziek, want ik hield hem onder controle. Hij was een prima kerel. Tijdens mijn ziekte kwam Jan van Gils, mijn baas, elke morgen op ziekenbe zoek. Ik hoorde hem in het Javaans met Atmah spreken. Na een week zei ik: "Volgende week ga ik weer aan de slag, want ik verveel me rot." "Zou je dat nu wel doen," kreeg ik te horen, "blijf nog een week thuis!" "Nee hoor, ik ga keihard weer aan 't werk", en zo gebeurde het ook. Ik voelde me weer prima en alles liep op rolletjes. Sarija ontpopte zich als een prima masseur. Dat bleek, toen ik een keer gevallen was in een ravijn (aloer). De dag tevoren had het zwaar geregend. Vaak liep ik door zo'n aloer, als ik op weg was naar huis od zoek naar orchi deeën. Ik had er al enkele o.a. de "Angrèk boelan". Bij het stijgen, om uit de aloer te komen, gleed ik uit en viel. Een geluk was, dat ik een jachtmes bij me had. Ik kon een 2e stok afhakken. Mijn dagelijkse stok was van rotan. Ik was met twee stokken naar huis gestrompeld, waar ik om 7 uur arri veerde. Sarija en Paimo plus enkele koelies waren al gaan zoeken, zonder (lees verder volgende pagina, 1e kolom) 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 12