SOLO
DE SCHOUT VAN JOGJA
Een lezeres, dochter van de oud-
schout van Jogja, C. L. J. van Ham,
maakte ons, zij het in zeer bedekte
termen een verwijt van het feit, dat wij
vaak notitie nemen van verdienstelijke
militairen, maar de politie niet laten
delen in onze - en der lezers - be
langstelling.
Wel, hier is dan de foto van een ver-
dienstelijk poli
"schout van
J. van Ham.
genlijk in
tegoriën
derlan
die
in het
Indië heb
derscheiden
in 1855 geborer
tieman, de
Jogja" C. L.
Hij valt ei-
beide ca-
van Ne-
ders
zich
oude
ben on-
Want deze
politieman was
eerst militair, en wel o.a. lid van het
met de Willemsorde onderscheiden
"leeuwenbataljon", dat in Atjeh tot
grote daden kwam. Maar Van Ham
genoot tenslotte de meeste bekend
heid als "de schout van Jogja" in
de rang van commissaris van politie.
De viering van zijn zilveren jubileum
bij de politie werd een grootse mani
festatie van waardering van de zijde
van de Jogjase burgerij. Hij overleed
in 1931, 76 jaar oud.
(Vervolg: Politieheririneringen)
slechte financiële omstandigheden,
waarmede ambtenaren en militairen
terdege rekening moesten houden en
dat konden velen niet. Wij redden ons
wel, zij het in sommige maanden, met
de hakken over de sloot, maar wij
betaalden geregeld onze schulden af.
Anderen ontbrak daar de kracht toe.
Ik deed wat ik kon, om mijn mensen in
dat opzicht te helpen, maar soms
moest ik, zeer tegen mijn zin, daarbij
kei-hard zijn.
Een probleem, samenhangend met het
schuld- en woekerprobleem was dat
van de kazernering van de politie van
het Soenanaat en de Mangkoenega-
ran. Immers, de leden van deze bei
de corpsen woonden in de kampong
en waren daar blootgesteld aan aller
lei verleiding van juweliers en woeke
raars. Maar de kazernering ging niet
door. De Mangkoe wilde graag mede
werken maar de Soenan hield het
been stijf en gezien de traditionele
verhoudingen kon de Mangkoe niet
optreden wanneer de Soenan niet
voorging. Het vraagstuk bleef dus in
mijn tijd onopgelost. Ik werd overge
plaatst naar Palembang.
tlllili/iuUifll'
Een fascinerende stad, zuiver Javaans,
geregeerd door twee vorsten, de Soe-
soehoenan en de Mangkoenegoro. Je
had voor elk artikel bijna een hele
straat. Zo was er een straat van de
leerbewerking, een voor de koper
slagers, een voor de broodfabrieken,
enz. Ook waren er diverse ambachten,
gedreven door zuiver Hollanders, af
gezwaaide ex-militairen, zoals een
leerbewerker, Bertrand, een horloge
maker, enz.
Het welvaartspeil was er vrij laag.
Voor een klein bedrag kon je altijd
terecht bij een Chinees of Javaans
restaurant. Bekend was Djiran. Tapte
heerlijk vatbier.
De stad was altijd een en al leven,
toch nooit schreeuwend lawaaierig. Je
zag er het volk in hun blauwe tenoen
en de adel in hun kleurige kleding, de
mannen met hun korte jassen, de kris
op hun rug, boven op hun hoofd de
hoge kopiah. Met de sekatan was sta
tion Poerwosari heel erg druk. Het
station vol dagjesmensen. Met allerlei
treinen aangevoerd van heinde en ver,
wachtten ze allen geduldig op de tram,
onderwijl natuurlijk etend uit diverse
boengkoesans. Als er een tram was
geformeerd, stond iedereen plotseling
op, was er een hevig gedrang om mee
te kunnen. Letterlijk alles was zwart
van de mensen, zelfs de locomotief.
De stationschef hielp meepersen.
Ik herinner me een keer, dat de chef
plotseling was verdwenen. Tot hij
opeens, al vloekend, opdook uit de
sarong van een vrouw. Een gejuich
weerklonk en hij heeft nog dagen het
geplaag moeten doorstaan. Ja, Poer
wosari weet wat.
Een andere keer stond hij met zijn
spiegelei klaar. Een dame, nog al
décolleté, boog zich blijkbaar te ver
voorover. Hij zag niets meer en de
trein kon niet op tijd vertrekken.
Op Koninginnedag ging de Soenan in
vol ornaat naar de Gouverneur, om
ringd door de adel, voorafgegaan door
zijn sirihgareeldraagsters en geschen
ken. Aan de kant van de weg hurkten
de Javanen en brachten eerbiedig hun
sembah. Op een andere keer moest
ik de trein begeleiden, die een kara
vaan zou brengen naar zijn buiten
verblijf in Bojolali.
Het waren meest jonge vrouwen, vol
gens zeggen allemaal kinderen van
hem. Hij had 40 vrouwen en hun hof
houding. De meisjes leken beschaafd
en vroegen me vriendelijk om bij hen
te zitten. Vergeet het maar, bij elke
deur stond een onwrikbare hellebaar
dier, die voor niemand opzij ging.
Hoe ik hier terecht kwam. Gewoon, ik
was zee-officier geweest, had ontslag
genomen, omdat ik tabak had van
eeuwig in je vrije tijd met een paitje
te zitten. Solliciteerde daarna bij de
N.I.S. en werd als opzichter-machinist
geplaatst in Poerwosari. Toen een
kosthuis gezocht en kwam bij de fa
milie Herrebrug. De prijs was wat
hoog, voor een warme maaltijd per
dag.
Het scheen goed te gaan, tot ik op
dracht kreeg 's morgens mee te rijden
naar Bojolali in de open cabine van
de locomotief. Mijn buik zwol ineens
op. De machinist keek me eens aan,
gaf me een stuk brood. Dat hielp, maar
toen ging mijn buik te keer. In Bojo
lali kocht ik wat koekjes en ging het
verder normaal. Toch kreeg ik later,
toen ik de echte treinen ging rijden,
weer last van mijn maag. Ik kocht
een paar kembens (buikbanden), heb
ze nu nog, ofschoon niet meer nodig,
en een speciale aktentas, ook deze
leeft nog, voor mijn schrijfmachine.
Zo kon ik in de trein mijn rapporten
alvast maken.
Gelukkig voor mij, maakte ik via de
padvinderij kennis met een moeder
met zes dochters en twee zonen, die
mij aanraadden bij hen te komen wo
nen, voor een wat billijker tarief, wat
ik dan ook deed.
Ik was toen overgeplaatst naar Solo-
(lees verder volgende pagina)
yV-lMliMllll**
Ingang van de kraton van Solo.
11