3Co}]iebloeóem en maneóckyn^
't Is intens droog voor de tijd van 't jaar. En dat met de grote bloei voor
de deur. De bloei waar zoveel van afhangt op een onderneming. Als daar geen
regen aan vooraf gaat, niet een beetje hemelwater over heen komt, een ramp
betekent dat voor de oogst van 't jaar. Verlangend wordt er dan ook naar uit
gekeken, maar iedere dag opnieuw spant zich een strak helder blauw over onze
berg; weken al, zeker een maand.
Er lopen barsten door de harde aardkorst, de koffiebomen laten hun takken
mistroostig hangen. Bovenop, volle trossen geelgroene knoppen die dreigen
te verschroeien.
De regen blijft uit
HOTEL "DE RUITER" HOUTHEM
bij Valkenburg (Z.L.). St. Gerlach 43
tel. 04406 - 4 03 18.
Riant uitzicht op het Geuldal
doet denken aan de mooie rustige om
geving van de Preanger
Zeer geschikt voor diegenen die op me
disch advies een rustkuur moeten onder
gaan.
Met dieet-patiënten wordt rekening ge
houden
Alle kamers centraal verwarmd en voorzien
van warm en koud stromend water.
Prijzen per persoon en per dag; incl. be
diening en B.T.W. Logies met ontbijt
19,p.p.p.d. Half pension f 28,p.p.
p.d. Kamer met douche en toilet, logies
met ontbijt f 28,p.p.p.d. Kamer met dou
che en toilet, half pension f 35,p.p.p.d.
Maar dan ineens, van de ene dag op
de andere, pakken in 't Westen zich
wolken samen. En als de duisternis
valt over 't land komen ook de eerste
druppels, 't Rikketikt op 't zinken dak,
zachtjes eerst, maar dan harder en
harder.
Eindelijk; en precies op tijd nog voor
de uitdrogende knoppen. Wonderbaar
lijk zijn de wegen die de natuur be
wandelt
't Wordt geen geweldadige, alles neer
slaande tropische bui, maar een re
gentje vol zegeningen. Voor de hele
avond, de lange nacht, voor de hele
volgende dag en daarop ook nog de
nacht. Dankbaar neemt de natuur al
dat vocht in zich op. 't Dorre hout vult
zich met nieuwe levenssappen, de
takken, de bladeren. De knoppen wor
den dikker en dikker. En als na de
tweede regennacht de zon ineens haar
warmte gaat uitstralen over de drui
pende wereld, barsten ze open, alle
maal tegelijk. Miljoenen sterretjes ge
ven hun zoete geuren met de wind
mee, over de heuvelrug en de toppen
van de bomen in 't dal.
"De koffie bloeit, ruik je 't?"
"Ja, ik ga de oogst taxeren. Ga je
mee?"
Natuurlijk ga ik mee. Maar de jongen
dan; en zijn school! Och, zijn school.
Wie maakt zich bij dit heerlijk buiten-
gebeuren nu druk over school. Of we
daar niet alle tijd voor hebben, de
Godganselijke lange dag. Eerst die
mooie bloesemtocht. Met ons drieën
klimmen we in de open jeep die ons
naar de koffietuinen moet brengen.
Huib maakt 't zich makkelijk achter in
de bak die hij voor zich alleen heeft.
Want Juno heeft haar plaats vóór op
de motorkap, waar ze vanaf kan sprin
gen wanneer 't haar óók zint. Opzij-
uit, achter een eekhorentje aan of een
onschuldig kwarteltje. Gelukkig zijn
die haar toch altijd te vlug af. Ze
klotst en hotst met ons over bobbels
en kuilen, 't soepele lijf zwenkt mee
met de weg. Ze neemt een sprong en
verdwijnt in 't hoge centrocema-dek
onder de rubberbomen. In de verte
veert een zwarte schim telkens om
hoog. Ze snijdt een stuk af van de
weg en ligt dan aan de kant te wach
ten. We stoppen, ze springt overeind
om haar plaats op de motorkap weer
in te nemen, wuivend met de pluim
staart. Kop omhoog, neus in de wind.
Ze laat de tong uit de bek hangen en
slierten hondekwijl kledderen tegen
de voorruit. Wat een leven voor een
hond! Wat een leven ook voor men
sen die van zo'n leven houden, die
houden van bergen en van dalen, van
de rimboe met zijn kris en krasse,
schots en scheve bomen.
De jeep blijft staan aan de kant van
de weg, wij duiken de aanplant in.
De bomen hebben zich in 't nieuw ge
stoken. Hard glanzend groen. De tak
ken staan weer fier omhoog, trots nu
op hun feestelijke tooi; dikke guirlan
des van wollige kant, smetteloos wit
en geurend naar hyacinten en honing
met iets er in van bittere amandelen.
Wat een rijkdom, al die honderden
hectaren wit, wit, witin eindeloze
rijen, 't Gonst om ons heen, 't roezelt
en smoezelt van duizenden insecten.
Van'bijen die zich dronken staan te
drinken aan zoete nectar. Ze rollebol
len over elkaar, tuimelen naar omlaag
en blijven, met de pootjes graaiend in
de lucht, liggen onder de bomen;
laveloos
Ineens klinkt vlakbij de schorre kreet
van een ajam-alas, een boshaantje.
Wég is Juno, als een pijl uit de boog.
Maar ook 't haantje, met veel lawaai
van vleugels en druk getok. Spijtig
kijkt Juno hem na.
Dan maar achter de apen aan; een
kolonie loetoengs in de bamboehaag
langs de bosgrens. Als overrijpe
vruchten hangen ze tegen de bam-
boe's aan, die in de toppen doorbui
gen onder hun gewicht. Beneden op 't
pad frutselen begerige vingertjes on
der dorre blaadjes, op zoek naar alles
wat de inwendige aap maar dienstig
kan zijn; rupsen, torren, zaden. Ze
plukken jonge spruiten van geurig
kruid waarmee ze de wangzakjes vol
stouwen. Als Juno komt aangestoven,
vliegen zij, diep beledigd, de hoge
bamboe's in. Scheldend en krijsend
tegen de blaffende hond. 't Is een
leven daar aan de bosrand, dat horen
en zien je vergaat.
"Koest Juun, af. Laat ze met rust, kom.
we gaan naar huis."
In 't middaguur wordt de verzaakte
schooltaak ingehaald. Op de zijgalerij
is 't heerlijk koel want altijd is er de
wind van over de bergen. Buiten zin
dert de hitte over 't gazon. Over de
vijver, waar lotussen hun slanke sten
gels uit 't water doen oprijzen; aan 't
eind een blauwe bloem.
Libellen poetsen zich de achterlijfjes
in 't heldere water, de gazen vleugel
tjes glinsteren in de zon. In 't gras
ritselt en snort 't van sprinkhaantjes.
Heet is 't ook in de aanplant aan de
voet van de heuvels. Balsemiek, vol
geuren van tekie en de kruidige van
lampes, wilde kruisemunt, gestoofd in
de zon. Een luwe bries doet de wind-
paggers, de hagen van goudbloeiende
crotalaria, zwiepen, golven en buigen
met lange, in elkaar vloeiende bewe
gingen. De gele lupinen moeten de
jonge rubberboompjes beschermen
tegen uitdroging.
Wiedsters houden de boelan'ans om
de planten vrij van alang-alang en an
dere ongerechtigheden. Loom en traag
gaan in de warmte de pandjangs door
't hoge onkruid. Af en toe trilt een
melancholisch gezangetje op, een
kwinkslag over en weerVoor
meer is 't te warm.
Een groepje jongens van negen, tien
jaar, vormt de apenwacht, de "djaga-
motaq". Apen zijn dol op zoetige jon
ge rubberblaadjes en kunnen daarom
veel schade aanrichten. Door met een
stok te roffelen op holle bamboe's
jagen de kinderen de dieren schrik
aan. Ze blijven wel bij elkaar, want
apen kunnen erg agressief zijn.
En voort gaat de zon op haar lange
baan naar 't Westen. Koeler en koe
ler wordt de wind.
Daar klinkt een serie holle slagen; op
de fabriek wordt met een houten knots
gehamerd op de kentong, een uitge
holde boomstam, voor de akoestiek
opgehangen boven een kuil. Boem...
boem...boem... boem... boem...boe...
24