<J)e 0oótlxoek (VI) NGADISARI In aflevering II, welke handelde over de suikeronderneming Pradjekan, heb ik het zijdelings gehad over Ngadisari, een plaatsje dat ligt op de Noordhel ling van het Tengger-gebergte, dichtbij de Zandzee. Daar bracht in 1935 de hele onderne ming na het maalfeest een genoeglijk week-end door. Ik heb toen in afle vering II gezegd, dat ik nog nader op Ngadisari terug zou komen. Welnu, in deze aflevering ga ik het hebben over dat verblijf in Ngadisari en de reis per auto erheen. Het begin van deze reis zal ik over de Arak-Arak-weg laten lopen, welke aan de Oosthoekers wel bekend is. Als men nu te Bondowoso via de hoofdstraat, langs de aloon-aloon en de Gouvernements Lagere School recht door reed, dan ging men zonder mankeren richting Arak-Arak, welke Besuki was vroeger de hoofdstad van de residentie Besuki, voordat Bondo woso haar van die plaats verdrong. Achtereenvolgens passeerde men nu de plaatsen Banjoeanget (waar men van een mooi uitzicht over zee kon genieten), Binor, Phaiton (ook een suikerfabriek en hier begon de stoom- tramlijn langs de Noordkust van de residentie Malang), Djaboeng, Krak- saan, Padjarakan (suikerfabriek), Kre- djengan, Gending (suikerfabriek), Ke- doengbadjoeng, Wonolangan (suiker fabriek), Probolinggo, Pilang en Ton- gas-Wètan. Bij laatstgenoemde plaats draaide men weer linksaf en nu volgde wederom een weg, die behalve bochtig ook nogal steil op en af ging. Ik weet nog goed, dat op die tocht naar Ngadisari de grote, zware Buick van de baas het tamelijk moeilijk had op dat traject. De Zandzee met de Batok, op de achtergrond wazig de Semeroe. zich voortslingerde tussen de Gunung Malang (een van de toppen van het Ijang-gebergte) en de Gunung Beser. Het was een nogal bochtig traject, hetgeen te beluisteren viel aan het jammerend protest van de ballon-ban den van mijn Vaders Ford V-8. Bij het dorpje Wringgin ging de weg tamelijk steil omlaag en evenzo steil weer om hoog. Hier was het in de regentijd uit kijken geblazen, omdat soms op deze plaats de weg bij een fikse regenbui onderliep. Vlak na Wringgin was er een look-out, waar men kon uitkijken over de Straat Madura, waar men de witte driehoekige zeilen der vissers prauwen op het blauw van de zee kon zien. Aan het eind van de Arak-Arak ging de weg steil omlaag en vlak daarna passeerde men de suikerfa briek Boedoean, welke tijdens de ma laise buiten gebruik was gesteld. Ver der doorrijdende, bereikte men een T- kruising, waarna men, linksaf slaande de richting Besuki opging. Links van de weg kon men de suikerfabriek De Maas zien. 36 Op deze laatste étappe passeerde men nu respectievelijk de plaatsjes Loem- bang, Lambangkoening en Soekapoe- ra. Hierna werd uiteindelijk, na een laatste 14 km. vol magnifieke panora ma's Ngadisari bereikt, alwaar ons gezelschap zijn intrek nam in de plaat selijke pasanggrahan. Heel gezellig! Degenen onder ons, die een muziek instrument bespeelden van het popu laire genre, en deze ook meegenomen hadden, brachten er met hun "schla gers" de stemming er nóg beter in. Een van de nummers was het^ toen tamelijk populaire "Sarie Marijs". De kinderen, waartoe ik ook behoorde (7 jaar) moesten, zoals gewoonlijk vooruit eten en daarna naar bed. De slaap-accomodatie was niet je dat, althans niet naar mijn smaak, alleen al vanwege het feit dat de bedden met diverse volwassenen gedeeld moesten worden. Daarbij kwam nog, dat er geen goe- lings voorhanden waren, in Indonesië een onderdeel van het beddegoed, waar ik aan verknocht was. Later, na de tweede wereldoorlog in Holland, heb ik tamelijk veel moeite gehad aan de afwezigheid van goelings hier te wennen. Het feit, dat er in de pasanggrahan geen goelings waren, was de oorzaak van een nogal vermakelijk incident. Omdat het slapen niet plaats vond onder de gewone optimale gemakken, sliep ik erg onrustig. In mijn slaap zocht ik steeds naar een goeling, die er uiteraard niet was. Tenslotte meen de ik, die gevonden te hebben in een onrustige droomtoestand. Ik schrok prompt wakker door een tamelijk hef tig protest. Wat was er nu gebeurd? Ik had in mijn slaap de echtgenote van de baas, die naast me lag te slapen voor een goeling aangezien en had haar dienovereenkomstig behandeld. Het goede mens schrok zich natuurlijk ongelukkig en reageerde enigszins emotioneel. Tegen de morgen werd ik wéér wakker, maar ditmaal door een nogal doordringende koude, waarte gen mijn dunne slimoet niet voldoende bescherming bood. Geen wonder, dat hier een voor de tropen zo lage tem peratuur heerste, als men bedenkt, dat Ngadisari 1950 m. boven de zeespie- gel ligt. Nu heb ik altijd ai een gloeiende hekel gehad aan kou en aangezien ik aan zo'n lage temperatuur niet gewend was, waren de eerste ochtenduren niet al te aangenaam. Dat gold trouwens ook voor het merendeel van het ge zelschap, uitgezonderd enkele rasech te totoks, die de Europese koude vrij kort geleden achter zich hadden ge laten en dus wat meer gehard waren. Na het ontbijt beklommen enkelen van ons de klaarstaande paarden (onder wie ook ik) en begaven ons onder leiding van enkele gidsen naar de Zandzee, waar de vulkanen Bromo en Batok uit het zand verrezen. In de verte verhief zich het silhouet van Java's hoogste vulkaan, de Gunung Semeru (3676 meter) tegen de helder blauwe lucht. De kraterrand van de Bromo werd be reikt door een betonnen trap en daar werden de meegebrachte broodjes en dranken genuttigd. In de diepte van de krater was het gesis van ontsnap pende stoom hoorbaar. Het leek wel de toegang tot de onderwereld het Hades van het oude Griekenland. Dichtbij de Bromo was de tame gk zuivere kegel van de Gunung Batok zichtbaar. Aan deze vulkaan is een leqende verbonden, die ik t.z.t. nog wel aan het papier zal toevertrouwen. Het uitzicht vanuit de kraterrand van de Bromo was weer eens fantastisch. De Zandzee is volgens mij enigszins te vergelijken met de Mojave-woestijn in Californië. Na het middaguur werd de terugtocht naar Ngadisari ondernomen en na de lunch in de pasanggrahan begon de terugreis naar Pradjekan. Al met al was het een welbesteed en plezierig week-end geweest, de ochtendkoude daargelaten. A. POUTSMA

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 36