r
HERKENNING
Rob Nteuwenhuys ~k Johan Fabricius Hoegeng
KOSTBARE BAGAGE
Ik ben iemand die heel ambivalent staat tegenover zijn verleden en dat verleden
ligt in Indonesië toen het nog Nederlands-lndië heette, dat wil zeggen, toen
het nog "kolonie" was. Ik ben in Indië geboren en grootgebracht, maar naarmate
ik ouder werd ben ik gaan twijfelen aan de koloniale verhoudingen. Op mijn
twintigste jaar zag ik die niet meer als vanzelfsprekend. Dat heeft - laten we
het maar ronduit zeggen en een ieder mag erover oordelen zoals hij wil - mij
een tijdlang vervreemd van het "Indische" en van al wat daarmee verband hield,
en toch bleek ik er onherroepelijk aan verbonden te zijn. Ook al had ik het
gewild - maar ik wil het allang niet meer - dan had ik het "Indische" in mij nooit
kunnen onderdrukken, en hier in Holland minder dan ooit. Dan had ik mezelf
moeten verloochenen, mijn geliefden en dierbaren, mijn liefdes en affiniteiten,
dan had ik Nènèk Tidjah en mijn moeder moeten verloochenen, en dat kan en
dat wil ik niet.
Nènèk Tidjah is al een mensenleven
geleden gestorven (maar het is niet
moeilijk voor mij haar geuren in mijn
herinnering op te snuiven) en ook mijn
moeder is al jaren overleden, ruim tien
jaar geleden. Alleen de hemel kan
weten hoeveel beiden voor mij bete
kend hebben. Mijn moeder uiteraard
het meest omdat zij mijn leven het
langst begeleid heeft. Zij heeft mij als
"Indische jongen" bepaald. "Jij bent
een Indische jongen", hield zij mij
voor, al moest ik van haér, en niet
van mijn totok-vader ("God vrouw,
laat die jongen toch zelf kiezen
naar een echte Europese school gaan
(de CAS natuurlijk). Ze was inconse
quent, want ze was in alle opzichten
een Indische, dok in deze onconse-
quentie. Al het Indische van haar in
mij is veel sterker dan het Hollandse
van mijn vader, van wie ik overigens
veel gehouden heb. Achter mijn Euro
pees uiterlijk en mijn schijnbaar Euro
pese manier van doen verbergt zich
de Indische jongen. Alleen als Indische
jongen ben ik eigenlijk pas geheel
mezelf. Ik bezit hier in Holland, om het
eens fraai te zeggen, een Indische
identiteit en een identiteit heb je nodig
om jezelf te zijn.
In dit opzicht heeft Tjalie een grote
invloed op mij gehad. Tegenstribbe
lend soms - maar het duurde nooit zo
lang - moest ik hem in dit opzicht ge
lijk geven. En hij heeft het er bij mij
ingehamerd. Ik weet niet helemaal hoe
Tjalie later over mij dacht en wèt hij
van mij dacht, maar ik ben hem meer
verschuldigd dan hij waarschijnlijk ooit
geweten heeft. Achteraf verwijt ik het
mij dat ik dit niet meer heb laten
blijken. Het is welbeschouwd niet wei
nig wat hij mij gegeven heeft: het
leren leven tussen of liever in twee
vaderlanden tegelijk. Zonder het ene
voor het andere te verloochenen. Ik
heb dank zij Tjalie mijn Indoschap in
mijn persoon verwerkt. Tegenover de
tafel waaraan ik dit stukje schrijf,
hangt aan de muur een Javaans mas
ker, ruw gesneden en grof beschil
derd, echte volkskunst. Het ene deel
van het gelaat is zwart, het andere
wit. In dit masker vind ik mezelf terug.
Dat ben ik, die beide tegelijk heeft:
een Indo-europeaan.
Waarom schrijf ik dit nu allemaal op
bij een herdenking van Tong-Tong?
Omdat Tong-Tong Tjalie is en omdat
Tong-Tong mij herinnert en altijd her
inneren zal aan dit éne: dat ik aan
(lees verder volgende pagina)
"Net val ik na een bloedhete zwerf
tocht door midden-Frankrijk weer m'n
deur binnen, of daar vind ik je brief
waarin je me de volwassenwording
van Tong Tong meldt, dit kleine strijd
vaardige blad, misschien wel het meest
curieuze dat Nederland rijk is. Wat
verschrikkelijk jammer dat Tjalie er
niet meer is om "de kroon op zijn
werk geplaatst te zien"! Maar jij bent
er nog, Lilian, met om je heen een
groepje getrouwen, echte panakawans
in de oud-Javaanse zin, en in de geest
leeft Tjalie nog onder jullie voort, zo
dat mijn gelukwensen ook naar hèm
uitgaan, naar deze unieke figuur, deze
exotische vogel, die van tijd tot tijd
weer eens zijn vleugels moest uitslaan
en wegvliegen, wanneer Nederland
hem te benauwd geworden was. Tot
zijn eigen verrassing was hij, oer-ln-
dische jongen, een man van twee va
derlanden geworden: waar zijn ziel
woonde was duidelijk, maar hij had
zijn geest in twee culturen gedrenkt.
Wat een prachtig begin was zijn
"Tjies", dat Nederland verrast deed
opkijken: een heel nieuw geluid, zo
min voor nabootsing vatbaar als hij
zelf. De "Piekerans van een straatslij
per" waren de Hollanders - niet ver
trouwd met het verrukkelijk Djakartaas
straat-bargoens - wat te machtig, maar
met TJIES wandelde Tjalie triomfante
lijk de Tuin der Nederlandse Letteren
binnen, nonchalant, blootshoofds,
blootsvoets, een sigaretje rokend.
Ik heb Tjalie horen zuchten onder dat
ellendige Hollandse klimaat, onder ge
brek aan licht en lucht, aan ruimte en
rust, aan wijsgerige overgave aan het
Lot, zoals hij die uit het Oosten had
meegebracht: kostbare bagage die
door geen douane te achterhalen viel
en waarvan hij gul uitdeelde aan wie
zich de tijd gunde om een uurtje met
hem te zitten bomen. Ik zie hem nog
Indisch-gemakkelijk achteruit hangen
in zijn stoel, een van zijn lange benen
"Onze Tong-Tong al 20 jaar, maaar ge-
luidnja nog steeds geweldig!" (gelijkenis
sen met bepaalde personen en/of overeen
komsten met gebeurtenissen berusten ge
heel op enz. enz.)
over een leuning geslagen; zijn lichte
ogen, vreemd kleurend in zijn gebruin
de kop, tuurden dan dromerig voor
zich uit.
Door zijn authenticiteit was hij een
bron van inspiratie voor "elke andere
"Indische" auteur; in elk woord, in de
klank van zijn stem riep hij het verre
land op.
Je zult het misschien niet meer horen
- wat weten wij overigens omtrent het
mysterie van leven en dood - maar:
slamat, oude sobat, met het voort
gezette succes van je blad waarin jij
zo vaak als beschermer, vaderlijke
vertrooster optrad voor een groep
mensen, die zich hier ook in figuurlijke
zin in de kou voelde staan, en steun
en raad verwachtend, opkeek naar
TJALIE." JOHAN FABRICIUS
PUKUL TERUS
Ter gelegenheid van Tong-Tong's 20-
jarig Jubileum zou ik hierbij mijn aller
beste wensen willen aanbieden aan de
Redactie van het ENIGE INDISCHE
BLAD TER WERELD. En tevens spreek
ik de hoop uit:
"Semoga Tuhan Yang Maha Esa se-
nantiasa memberi Taufik dan Hidayat-
nya kepada semua anqqauta Keluarga
Besar Tong-Tong, dimana-pun mereka
berada
En als vriend van Tjalie Robinson wil
ik hierbij zijn leuze herhalen:
"PUKUL TERUS I"
HOEGENG
Jakarta, 23 juni 1976
6