EEN ROTS IN DE BRANDING VJ 1956 -1976 TONG NIEUW! INDO - STICKER (rood-wit-blauw) Hoe sterk de band kon zijn tussen hen en ons. Dit verhaal schrijf ik om de nagedachtenis te eren van onze kokki en onze djon- gos. Ze hebben op Java gedurende 25 jaar voor ons gewerkt, voor en na de tweede wereldoorlog. Iets wat menige Europeaan, die in de tropen heeft geleefd, ons woordelijk zou kunnen nazeggen zonder jokken. Wat ons personeel, des ondanks, uitzonderlijk maakte, zijn incidenten die dateren uit de Jappentijd en de nasleep daarvan. Ik zal dit verhaal zo onnadrukkelijk mogelijk vertellen, omdat het voor mij geladen is met emotie. Als je die nog eens de nadruk gaat geven ook, wordt de warmte ervan verkild door iets wat op kouwe drukte lijkt. Dus hier vol gen alleen maar feiten. INDO Mijn man was planter. Toen de oorlog in Indië op uitbarsten stond, woonden we aan de Noordkust in de buurt van Pamanoekan en hadden twee kleine kinderen, met een derde op komst. Mijn man behoorde tot de z.g. noodformatie, wat betekende dat hij op de onderne ming moest blijven om het werk aan de gang te houden in plaats van onder de wapenen te gaan, zoals de andere em ployés. Vrouwen en kinderen verlieten het emplacement omdat de plaats werd beschouwd als een mogelijk invasie- punt, en daarom extra gevaarlijk. Ik vond met de kleintjes een onderko men in een berghotelletje, in de Prean- ger. Kort daarna landden de Jappen, inder daad op Pamanoekan. Ik hoorde er over door de radio, en ontving daarna tien dagen lang taal noch teken van mijn man. Over de ongerustheid waar in je onder zulke omstandigheden leeft zal ik hier niet uitweiden, ledereen kan zich die voorstellen, en genoeg van u zullen iets dergelijks uit eigen ervaring kennen. Mijn man had de opdracht, in geval van een plaatselijke invasie, met een aantal inheemse recruten die de landwacht ge noemd werden, een brug onbruikbaar te maken, de weg naar het binnenland te blokkeren, en daarna met zijn patrouille terug te trekken op Bandoeng. Vóór hij aan dit karweitje begon gaf hij onze djongos een spaarbankboekje, hem uitleggend dat je op zo'n ding geld kon krijgen bij het postkantoor, en dat het aan mijn adres verzonden moest wor den zodra het ondernemingsloket open ging. Maar toen de djongos 's morgens vroeg deze opdracht wilde uitvoeren, werd het kantoortje juist gerampast. Hij besloot het boekje liever bij zich te houden en ging naar ons huis terug. Ook daar, en overal eromheen, waren rampassers bezig. Hij deed alsof hij een van de hunnen was, zocht wat bullen bijeen waarvan hij meende dat we later blij zouden zijn ze nog te hebben, borg ze op in zijn kamponghuis en ging te voet op weg om ons een en ander te berichten. Allen die Java kennen weten wat het wil zeggen, bergen als de Tankoeban Prahoe op en af te wandelen. Een zwa re tocht van meerdere dagen. De djon gos wist niet dat mijn man hem op die tocht was voorgegaan, eveneens te voet omdat zijn transport totaal onklaar was geraakt en zijn patrouille wegge smolten. Na de Prahoe klom mijn man, onvermoed gevolgd door de djongos, nog een paar bergen over, Bandoeng vermijdend, dat inmiddels bezet was door de Jappen, pardon, de Nippen. Uiteraard was ik dolgelukkig mijn echt genoot heelhuids terug te zien. Een vreugde die nauwelijks getemperd werd door het feit dat we ons hotel uit moes ten omdat we het niet meer konden be talen. De banken waren geblokkeerd, onze contanten op. We hadden niets dan twee kindertjes, een half-af derde, en twee koffers met kleren en baby- voedsel. Op een nabijgelegen koffie- onderneming konden we gelukkig te recht in een leegstaand biliken planters huisje. Primitief, maar met een onwaar schijnlijk prachtig uitzicht. De heuvel waarop het stond droeg de eveneens prachtige naam Boemi Kassi. Voor de lezers van Tong-Tong hoef ik die niet te vertalen. Ik zeg er alleen bij dat het, in ons geval, een opmerkelijk toepasse lijke naam bleek te zijn. Midden in de oorlogstijd beleefde ik er een zwanger schap als een feest. We vonden in de goedang een zak met oude rijst, zo aangevreten door kleine beestjes dat de korrels lintjes trokken als je ze tussen je vingers door liet glij den, en een kleinere zak met uitge droogde bruine bonen. We vonden ook een spènkast met een achterkant van gaas, waardoor je een massa verleide lijke blikjes kon zien staan. Maar de kast was op slot, dus we bleven eraf. De oorlogsmentaliteit van grijp-wat-je- kunt had ons nog niet in de klauw. We zetten ons tot een leven van bruine bonen met rijst, en wachtten op de baby, allang blij dat we nog leefden. De djongos bereikte ondertussen het hotelletje, bevond dat we weg waren en volgde ons spoor naar Boemi Kas si, presenteerde het spaarbankboekje tegelijk met het rampasverhaal en be zichtigde onze nieuwe behuizing. „U zou hier wel wat personeel kunnen gebruiken", opperde hij. „Jawel", zeiden we, „maar we kunnen het ons niet veroorloven. We hebben geen cent". „Dat doet er niet toe", zei hij, „ik ga meteen de kokki halen". We waren toch al onder de indruk van zijn aanhankelijkheidsbetoon, maar dit aanbod sloeg alles. In onze kleinhartig heid vroegen we ons af of hij misschien alleen een smoes had verkocht om met goed fatsoen weg te komen. Maar nee. voor alle eigenaren, eigena ressen, berijders en berijdsters van auto, bromfiets, autoped, stoomwals, locomotief, zeilboot, stoomboot of andere denkbare roerende goederen die INDO zijn, zich INDO voelen en daar blij om zijn I Uitgegeven t.g.v. 20-jarig be staan van Tijdschrift Tong-Tong. Per stuk f 1,porto 55 cent. Bestel tegelijk voor vrienden en kennissen, dat spaart vele ma len 55 cent uit! TOKO TONG-TONG Hij wandelde werkelijk dat hele rot eind terug naar de kust en lichtte het oude wijfje in dat zijn vrouw was. Ze was ouder dan hij, de kokki, naar Indonesi sche begrippen was ze een nènèh. Maar ze zette, net als haar man, zonder bedenken de ene voet voor de andere. Binnen veertien dagen stonden ze voor ons, met hun hebben en houwen in een bundeltje. Ze gingen voor ons aan het werk zonder gadji. Ze aten mee van de rijst met bonen, waar de kokki allerlei wild groen aan toevoegde uit de oe- tang: kangkoeng, zuring, uienkruid. Dingen die ik nooit had kunnen vinden omdat ik niet eens wist dat ze beston den. Evenmin als ik in voorgaande ja ren had geweten dat we niet werden bediend door zomaar personeel, maar door vrienden. Het spaarbankboekje kwam van pas ook. We mochten er een tijd lang honderd roepia per maand af halen. Oude, harde guldens, waarmee je vreselijk dure dingen kon kopen, zoals suiker en zelfs zout. De maanden waarin dit voorschrift van de bezet ters van kracht was voelden we ons steenrijk. Toen kwam de baby, en het waren er twee. Jongetjes. We hadden ze niet be steld, maar ze waren me meer dan wel kom. Boemi Kassi, Boemi Kassi. Het kon niet op, leek het wel. Drie weken na hun geboorte werd mijn man geïnterneerd, en de twee oudste kinderen werden ziek. Blijven op die af gelegen plek was te riskant. Dus beste- (lees verder volgende pagina) 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 20