Cornelius Weigerde te Vertrekken
Schetsen uit het voormalig Ned. Nieuw Guinea (III)
door H. NEEB
(De vorige aflevering van deze serie stond in T.T. 15 augustus jl.)
Cornelius was een mooie jonge stier, zwart-bont, stevig gebouwd en breed van
borst. Hij was een jaar tevoren uit Australië naar Merauke overgebracht. Men
hoopte met hem het armetierige locale koeienras te kunnen verbeteren. Hij had
niet veel moeite met de aanpassing aan het andere klimaat en de natte gras
landen, evenmin aan de plaatselijke koeien.
Een stier kijkt waarschijnlijk toch niet
veel verder dan zijn neus lang is en
aantrekkelijkheid is eigenlijk ook maar
een relatief begrip. De schonkige, bleke
koeien wierpen spoedig enige kalveren,
die wat beter van model waren dan de
moederlijke karkassen.
Dit succes bracht andere plaatsen
in Nieuw-Guinea er toe Cornelius in
bruikleen te vragen. Na veel geschrijf
en enige organisatie kwam Fak-Fak als
eerste plaats op de lijst te staan van
de rondreis van Cornelius.
Op 29 augustus 1958 zou de reis be
ginnen. De KPM-er Jan Willem van
Noort zou de stier vervoeren.
Reeds vroeg in de ochtend, toen de
zon nog grijs door de nevels boven
de drassige velden glansde, schoof een
wriemelende groep mensen over de
enige grote weg door het langgerekte
dorp. Dit brede zandpad liep over de
lage duinrug waarlangs de houten hui
zen waren gebouwd. De weg heette
Main Street, jaren geleden zo genoemd
door de Geallieerde Strijdkrachten.
Over de weg zweefde een stofwolk,
waarbinnen vaag wat bewegende vor
men waren te zien. Een ritmisch geluid
van mensenstemmen, handgeklap en
tromslagen galmde over de moerassen.
Achter de voorste rij huppelende Pa
poea's schreed Cornelius. Zijn huid
glansde, om de horens en de nek hin
gen bloemenslierten en palmbladeren.
Langzaam en met nadrukkelijke stappen
bewoog de stier zich met duidelijke te
genzin vooruit. De aanhoudende trek
aan de neusring dwong hem tot volgen.
De ogen groot en schichtig rollend, de
nek gestrekt. Aan de half geopende
bek hingen lange draden speeksel.
Tijdens de trage tocht over het zand
pad groeide de menigte aan. De een
tonige ritmische geluiden klonken lui
der. De stampende voeten vergrootten
de roze stofwolk, die onder de wijdver
takte regenbomen langs de weg bleef
hangen. De Papoea's, versierd met
kleurige bladeren, slaakten schelle
kreten van opwinding: „èhéh, èhèh,
èhèhèh..."
De weg ging bij de dijk over in de hou
ten pier, die, zestig meter lang, met zijn
palen in de modderige oever van de
Meraukerivier stond. Aan het einde van
de pier lag het schip, de gele masten
hoog boven de zwarte romp uitstekend.
Het bruine water kabbelde rustig onder
de pier en weerkaatste lichtflitsen door
de gleuven tussen de planken omhoog.
Na de eerste stappen op de pier stond
Cornelius abrupt stil; de bolle ogen
staarden naar de flikkering van het wa
ter door de reten. Hij schudde zijn kop,
loeide een paar keer en stak de voor
poten stijf vooruit. De groep achter hem
schoof ineen, botste tegen zijn achter
ste, gilde even en hield op met zingen.
De geleider trok wat sterker aan het
neustouw: Cornelius strekte zijn nek
nog meer, draaide de kop wat opzij en
loeide klagend. De hoeven bleven op
hun plaats. Harder trekken durfde men
niet uit vrees het neustussenschot uit
te scheuren.
De mensen groepten zich om de stier.
Ze duwden wat tegen hem aan of sloe
gen en prikten met stokjes. Toen Cor
nelius één keer achteruit schopte,
stoof de troep uiteen en bleef verder
op een veilige afstand staan. Iemand
gooide opgedroogde modderkluiten: de
huid trok zich bij iedere treffer even
samen. Maar Cornelius bleef staan.
,,Het lukt niet. Ophouden maar."
Besluiteloos stonden de mensen in een
kring om de stier. Papoea's schreeuw
den opgewonden in hun onverstaan
baar taaltje en gebaarden druk. De ge
leider keek verlegen om zich heen,
het touw slap en doelloos in de hand.
,,lk zal Sjani vragen", zei hij tenslotte.
„Ja, Sjani, Sjani, Sjani", riep men in
koor en klapte ritmisch in de handen,
,,0-éh-éh, Sjani, Sjani
De geleider gaf het neustouw aan een
jonge Papoea:
„Hier, pak aan en opletten", liep de
pier af en de weg terug, na een korte
tijd gevolgd door enige mannen.
De delegatie stapte het hotelletje bin
nen, waar in de hal Sjani achter de tap
kast biertjes inschonk voor enkele gas
ten.
„Sjani, je moet ons helpen".
Ze vertelden het verhaal van Cornelius.
Sjani luisterde bedaard naar de verwar
de brokstukken. Ondertussen wreef hij
een doek over de bar en vulde een
leeg gedronken glas.
„Kan jij die stier weer aan het lopen
krijgen?"
„Hah, natuurlijk. Altijd", zei Sjani on
middellijk. „Altijd. Geen probleem.
Breng mij maar een touw, één meter
vijftig lang en zo dik" en hij maakte
met duim en wijsvinger een cirkel van
vier centimeter doorsnee. „Ik kom".
Hij zette enige flessen bier op de bar:
„Voor jullie, als het misschien wat te
lang duurt voor ik weer terug ben. Maar
straks wel betalen, hoor".
Met de delegatie stapte Sjani naar bui
ten in het felle zonlicht en sjokte in zijn
klompengang naar de pier.
Op een afstand van de mensenkluit riep
hij al:
„Weg jullie, opzij, zo kan ik niets zien".
De kring opende zich en Sjani bekeek
de situatie, liep om de stier heen, hurk
te een keer en keek onder tegen de
buik.
„Altijd. Maar jullie weg, allemaal, ver
weg; daar voor ook. Geef me de ruim
te. Jij met dat touwtje, ook opzij, maar
nog vasthouden. De rest achteruit.
Waar is mijn touw?"
„Hier, Sjani, hier."
Hij betastte het, zwaaide het vertikaal
in het rond.
„Mooi, precies wat ik nodig heb. Op
zij en pas nu op".
Sjani ging op enige afstand naast de
rechter schouder van de stier staan,
met zijn gezicht naar de staart gekeerd.
Hij spreidde zijn benen en bracht zijn
rechterarm met het touw naar achter.
„Neustouw los", schreeuwde hij en te
gelijkertijd zwiepte hij het touw met
kracht onder tegen de onderbuik van
de stier.
Een hik en toen een enorm gebrul van
de stier en gegil van de omstanders.
Het dier sprong omhoog, de menigte
stoof verder uiteen. Het jongetje van
het neustouw buitelde achterover.
Nadat Cornelius weer op zijn vier po
ten terecht was gekomen, daverde hij
vooruit in wilde ren, brullend en met
de staart recht omhoog. De hoeven
rommelden op de planken. Het geflik
ker van het weerkaatste licht tussen de
kieren schrikte hem nu niet meer af.
Cornelius denderde voort de boot te
gemoet. Aan het einde van de pier was
de vaart er nog niet uit. De stier bleef
doorhollen. Mannen bij de geleide-loop
plank propten bijeen in de haast om
veilig aan boord te komen en sloten zo
de toegang tot het dek af. Cornelius
zwenkte iets naar links, langs de ver
stopte loopplank en viel langs de wand
van het schip vijf meter naar beneden
in het bruine water.
Een gehuil van schrik galmde over de
rivier en de vlakten. De boot liet een
lange, droefgeestige toet horen.
„G.V.D.", zei Sjani, die de stier had
nagekeken als een kegelaar zijn pas
geworpen bal, „dat was te hard".
Er viel een korte stilte, toen schet
terde gekrakeel op. De menigte
stroomde samen aan de rand van
de pier. Twee mannen lieten zich
als aapjes snel langs de polen om
laag glijden en hurkten op de laagste
dwarsbalk, die even onder het water
oppervlak lag. De zwarte kop van Cor
nelius kwam omhoog, briesend door de
neusgaten; de uitpuilende ogen draai
den wild rond. De menigte juichte. De
twee mannen gleden in het water en
zwommen naar de langzaam afdrijven
de stierekop. Eén greep het touw en
een hoorn. De ander duwde schrikach
tig ergens onder water van achteren de
(lees verder volgende pagina)
21