Journalistieke Herinneringen (XIX]
Gevangene van de Republiek in Glodok.
Het was een van die tropische nachten waarin de stilte haast voelbaar wordt.
Alleen gebroken door de geluiden die uit de Chinese kamp opstegen, het ge-
sjirp van de krekels en de piepende geluidjes van de tjitjaks ademde de atmos
feer stilte, vrede en rust. Mijn celgenoot sliep al; ik kon de slaap niet vatten.
Na de période, waarin verontwaardiging over mijn arrestatie in het middelpunt
van mijn gedachten had gestaan was ik nu langzamerhand meer en meer be
kommerd over het lot van mijn vrouw. Ik was ervan overtuigd dat mijn opslui
ting zeer binnenkort zou worden beëindigd. Maar hoe sloeg mijn vrouw zich
door de moeilijkheden heen? Onzekerheid over het lot van de gezinsleden is,
dunkt mij, de zwaarste last; dat was al gebleken in de Japanse tijd.
Ik was op 23 januari 1950, de dag van
de overval van Westerling en zijn
Apra-troepen op Bandoeng des nachts
"van mijn bed gelicht", zoals dat
heet. Een kapitein van de Militaire
Politie kwam mij arresteren. Het was
een hoffelijk man. "Mag ik gaan zit
ten terwijl U zich aankleedt? Ik ben
doodop; van de vroege morgen af in
touw geweest". De reden van zijn be
zoek kon hij mij niet meedelen. Een
kwartier later zat ik in zijn jeep. Wij
reden naar de voormalige Jan Pieters-
zn. Coen stichting, waar kennelijk -
ironie van het lot - reeds enige Ne
derlanders het zich zo makkelijk mo
gelijk trachtten te maken. Misschien
was er wel een nazaat van de grond
legger van Nederlands Indië bij! In de
grote zaal waarin de arrestanten wer
den bijeengebracht waren alleen stoe
len. Sommigen namen de vloer tot
rustplaats, anderen' maakten zich
meester van de stoelen. Het werd mij
inmiddels duidelijk wat de grond was
van de arrestaties; de overval op
Bandoeng. De arrestanten werden ver
dacht van deelname of medeplichtig
heid aan de coup van Westerling. Ge
durende de nacht nam hun aantal
voortdurend toe, totdat wij met een
50 man in de hal tezamen waren. De
MP deed geen poging om de onder
linge conversatie te beletten!. Het was
daarom voor mij een plezierige om
standigheid, dat ook Anwar Tjokroa-
minoto en Abikoesno, mij welbekend
werden binnengebracht. Anwar was
minister-president van de deelstaat
Pasundan; Abikoesno zijn rechter
hand. Wij brachten de nacht door met
een discussie over de gebeurtenissen
van de dag. Maanden later zou dit
aanleiding geven tot een interessante
ervaring. Anwar was gerehabiliteerd
en benoemd tot minister van sociale
zaken. Hij werd ingezworen door de
president. De plechtigheid had plaats
in het paleis Rijswijk, tegelijk met een
aantal andere pasbenoemde ministers.
Na de plechtigheid was er gelegen
heid de nieuwe ministers geluk te
wensen. Ik was tegenwoordig als
persman. Toen ook ik de nieuwe func
tionarissen; ging gelukwensen trok An
war mij naar zich toe en fluisterde
mij in het oor: "Wij zien mekaar toch
altijd op de raarste plaatsen
De conversatie in de J. P. Coenstich-
ting had mijn gedachten afgeleid van
14
de vraag, waarom ik in 's Hemelsnaam
als verdacht van deelname aan het
complot van Westerling was aange
houden. Ik had Westerling éénmaal
in mijn leven ontmoet en een paar
minuten met hem gesproken, maar
dat was nog in de Nederlandse tijd.
Wie en wat had mij mij verbonden met
de aanslag op Bandoeng? Dat was
mij een volkomen raadsel. Het enige
wat ik daarvan wist was publiek ei
gendom: het waren de berichten over
de slachtpartij in Bandoeng en de ner
vositeit van de militairen in de hoofd
stad van de piepjonge republiek. De
toestand leek uiterst labiel en de
vrees voor uitbreiding van de door
"de Turk" ontketende actie groot.
Maar wat had ik daarmee te maken?
Ik was op dat ogenblik nog ambtenaar
van de Voorlichtingsdienst. Als mede
werker van de Nederlandse RVD was
ik als alle ambtenaren "overgedaan"
aan de Republiek, in dit geval het Ke-
mentrian Penerangan. Het was natuur
lijk bij voorbaat duidelijk, dat mijn
overigens tot vrijwel niets geredu
ceerde werkzaamheid aan het nieuwe
Republikeinse voorlichtingsorgaan
vandaag of morgen zou eindigen. Dit
was overigens nauwelijks een onple
zierig vooruitzicht. Ik zou terugkeren
in de actieve journalistiek.
De Nieuwsgier, het stencilkrantje uit
de eerste dagen na de Japanse capi
tulatie, was uitgegroeid tot een vol
wassen ochtendblad. Ik zou, na mijn
vertrek uit de Voorlichting daarvan
weer hoofdredacteur worden. Het
grootste deel van de toenmalige staf
had besloten na de soevereiniteits
overdracht te repatriëren. Ik wilde het
risico nemen, mijn lot met dat van de
jonge republiek te verbinden. Er wa
ren Nederlands-Indische journalisten
bereid dit risico met mij te delen. In
derdaad heeft de Nieuwsgier zich
staande weten te houden tot de vol
ledige ineenstorting van de Indone-
sisch-Nederlandse relaties in 1957,
tot een jaar na mijn repatriëring. Maar
hoe zat het nu met mijn positie na
mijn arrestatie als verdachte in de af
faire-Westerling? Het misverstand van
mijn arrestatie zou, naar ik aannam,
binnen enkele dagen worden opge
helderd. Ik was vol goede moed dat
mijn verblijf bij de militaire politie
tot een aantal dagen beperkt zou blij
ven en ik daarna, gerehabiliteerd, bij
de Voorlichtingsdienst zou worden
ontslagen en mijn taak bij de Nieuws
gier op mij zou kunnen nemen. Deze
naïve voorstelling van zaken zou mij
later berouwen: het zou ongeveer drie
maanden duren voor en aleer ik weer
op vrije voeten was. Maar in die nacht
in de J. Pzn. Coenstichting was ik nog
vol optimisme
De volgende dag werden, tegen de
avond, de bokken van de schapen
gescheiden. De hoogwaardigheids
bekleders uit Pasundan verdwenen
met onbekende bestemming. Later zou
blijken dat ze naar Linggardjati wa
ren overgebracht en daar geinterneerd.
De overige arrestanten, een veertig
tal, verdwenen in open vrachtwagens
naar de benedenstad, naar Glodok.
Het ging nogal gemoedelijk toe. De
vorige maal, dat ik mij per open
vrachtwagen had verplaatst was dat
op klaarlichte dag geweest: van de
Bandoengse Kempetai naar de gevan
genis Soekamiskin, langzaam rijdend
door de straten om de bevolking de
geboeide gevangenen goed te laten
zien. Aan de Nederlandse suprematie
was een eind gekomen en dat moest
de bevolking duidelijk worden gemaakt.
Ditmaal was er geen sprake van enig
vertoon. De arrestanten waren niet
geboeid en het vervoer had plaats in
de avonduren en verliep volkomen on
opvallend.
In Glodok aangekomen wachtte ons
eert verrassing: de gevangenis-auto-
riteitenl weigerden ons in te sluiten
zonder bevelschrift van de rechterlijke
autoriteit. Zij hielden zich strikt aan
de nog geldende Nederlandse proce
dure. Er was geen bevelschrift en
dusNa een uitvoerige discussie
tussen de directie en ons uit MP's
bestaande geleide werd een compro
mis gesloten. Wij werden niet opge
sloten in cellen, maar aan de MP werd
een werklokaal ter beschikking ge
steld waar het gezelschap kon worden
opgeborgen. Met een veertig man
werden wij opgesloten in dat werk
lokaal. Wij maakten het ons op de
stenen vloer zo makkelijk mogelijk,
(lees verder volgende pagina onderaan)
"Jean Marie Claude Henri Francois Bram-
bangboeleh de la Ketjekekmonjet, zegt U
maar Bram".