cJ-let YYleiójeótekuió in 3Cepandjen
In juli 1942 verhuisden mijn moeder, mijn zus en ik naar het Meisjes Tehuis,
waar wij een kamer kregen.
Pensioenen werden niet meer uitbetaald en andere inkomsten hadden we niet.
Wij waren niet de enigen, die er kwamen wonen. Moeder Rosa was een lieve
hartelijke vrouw, die de deuren van het Tehuis wijd openzette voor hen, die
daar hun toevlucht zochten.
Wij mochten met de meisjes meespelen en lessen volgen en handwerken. De
scholen bleven dicht. Enkele meisjes, die in de omgeving woonden, kwamen
de lessen ook volgen.
Vroeg een Niponner, wat zij dagelijks
in het Tehuis kwamen doen, zeiden
ze, dat ze daar met hun vriendinnetjes
gingen spelen. De waarheid werd
nooit achterhaald.
Als tegenprestatie hielp mijn moeder
in de wasserij, waar enkele grotere
meisjes werkten. Zij maakte grapjes
met de meisjes en dagelijks steeg er
'n vrolijk gelach op en werd er ook
veel gezongen.
Er woonde daar ook 'n jonge me
vrouw met haar drie kinderen: Innie,
Marlijn en Petertje, die nog in de
wieg lag. Haar man was geïnterneerd.
Marlijn van anderhalf was een schatje,
die voor 'n "tattelat" (Kakkerlak) weg
liep en voor de keuken riep: "Jèllaaaa
tèllaaa", wat gewoon betekende:
"Majella, mag ik ketella?", omdat Mè-
re Majella haar en Innie weieens wat
toestopte. Juliana v.d. Sluis (of Ver
sluis?) hielp de jonge mevrouw met
de kinderen en het was gauw Juja
vóór en Juja na.
Ik had 'n jaar bij de meisjes gezeten
en kreeg, evenals zij, mijn eigen werk.
's Middags ging ik twee of driemaal
in de week met twee meisjes, die
beiden Suze heetten, naar het Kloos
ter, om de tuin te wieden en de plan
ten en bloemen te verzorgen.
Als het werk gedaan was, kregen we
ieder 'n kopje thee met een stuk ke
tella of pohong, of ketan goela, of wel
eens 'n boterham met jam, wat voor
ons een traktatie was.
Van de Don Bosco Stichting kregen
we twee maal in de week zelfgebak
ken djagoengbrood. Twee jongens
brachten het dan op de fiets. Wat was
dat lekker brood.
De sajoers kregen van ons eigen
namen. Zo was er Kommatjessaus,
dat gewoon sajoer taugé was. Beton-
saus was sajoer ketèwèl of kloewé.
Rommelsaus was soep, of sajoer
tjampoer. Vierkante saus ontleende
zijn naam aan de in blokjes gesneden
laboe.
Naast mijn moeder woonde Mevrouw
Gutenberg, die vaak haar twee jaar
De uit 1943 daterende groepsfoto van de meisjes van het Meisjestehuis Kepandjen in
Soerabaia, gemaakt door een Japanse officier. De meisjes op de foto zijn zittend v.l.n.r.:
Joke Belgrave, Yvonne Wohon, Diana Duval, Annie Petersen, knielend Vetta Klein met
Marlijntje v. Midde vóór zich, Joke Provoost, Wiesje Westerman en Juliaantje Leander.
Daarachter v.l.n.r.: Roos Bigpt, Annie Jordaan, Joke Staneke, Roosje Splinter. Achter Joke
Staneke staan: Marie Westerman, Floortje Schmidt Weijmans, Corrie Uckert, (met bloe
metje), Mientje Klein, Trees Steininga, Marietje van Anen, Leonie Roulet met haar twee
zusjes Liesje (ernaast) en Vonny (achter haar schouder zichtbaar). Helemaal achteraan:
(vóór het Mariabeeld): Christine Klein, Suze Senduk, Juultje Buis, Suze Felix (overl.),
Suze Gosal en net daarboven zichtbaar Leonie Senduk.
oude kleinzoon Wally op bezoek had.
Als zij vuur nodig had, om 't eten te
koken, kwamen zij beiden, Mevrouw
met een sèröh met wat areng, als
ruilmiddel, bij mijn moeder en vroeg
Mevrouw: "Oma Staneke, mag ik voes
van U hebben?", wat grote hilariteit
te weeg bracht.
's Middags speelden wij op het gras
veld, of handwerkten in de speelzaal
en werden er school- en kerkliedjes
gezongen.
Op een zondagmorgen kwamen enige
Japanse officieren met Moeder Over
ste en de Zorgmoeder praatten en
één van hen vereeuwigde ons, want
hij had een fototoestel bij zich. Hij
maakte 3 plaatjes: één, waarop alleen
de grotere meisjes stonden, één van
de middelsoort en kleintjes en één
van allemaal samen.
Toen de afdrukjes klaar waren, mocht
iedereen er één uitzoeken als herin
nering.
Het bleek, dat de Jap het Tehuis en
de beide scholen als Kazerne wilde
gebruiken. De Lagere School zou de
autowerkplaats worden.
Wij moesten maar in het Klooster ons
intrek nemen. Sommige mensen gin
gen ergens anders onderdak zoeken,
zo ook de moeder van Marlijn en Innie
en Mevr. de Graaff met haar zoon
Albert. De rest ging mee naar het
Klooster, waar de bediendenvertrek-
ken voor hen werden vrijgemaakt.
De Sint Angelaschool werd onze ver
blijfplaats. De klassen werden onze
slaap-, kleed- en naaikamers. De gym
nastiekzaal werd de eetzaal en werd
ook vaak als toneelzaal gebruikt.
Van klompen werden schoenen ge
maakt, met gekleurde, of geborduurde
bandjes. De onderkant werd met rub
ber beplakt, om het ge-"klèk klók"
enigszins te dempen, vooral als we de
kerk binnenkwamen.
Waar de vellen karèt vandaan kwa
men, weet ik niet. De stukjes, die niet
gebruikt werden, mochten we hebben,
om als kauwgom te gebruiken.
We dachten, dat we nu verder met
rust werden gelaten door de Jap, maar
dat was ijdele gedachte, want een
paar maanden daarna wilde ze ook
dat Klooster hebben. De kapel bleef
in handen van de Zusters. Daar brach
ten we alle spullen van 't Klooster
over en dat werd dus opslagplaats.
De tótökzusters en meisjes en zelfs
Indischen, die op totoks leken, moes
ten naar een interneringskamp, waar
van vele zusters niet meer terug
kwamen.
We vonden het heel erg en de tranen
stroomden ons dan ook rijkelijk langs
de wangen.
Alle mensen waren genoodzaakt er
gens anders te wonen en zo kwamen
wij in Pension Pesik in Genteng. De
Zusters en meisjes gingen in de van
Imhofflaan wonen, waar ze 't gebouw
met de Don Boscojongens moesten
delen. Een gedekmuur scheidde hen
(lees verder pagina 22, 3e kolom)
17