Het derde oog
"Er zijn ook mensen,
die een bepaald ver
mogen hebben in hun
handen, oj' mensen die
ver in de toekomst din
gen kunnen zien
gebeuren
Het morgenlicht drong zachtgeel, doorzeefd met groen, door de gordijnen naar
binnen. Het kroop langs de muren en langs het plafond. Onzeker kroop het over
onze gezichten.
Ik lag op mijn rug, mijn geliefkoosde houding en onderging de komst van het
morgenlicht als een prettige gebeurtenis. In gedachten zag ik, hoe Aurora, half
oprijzend uit de witte wolkenmassa, haar grote gouden kelk ophief, om die ver
volgens uit te storten over de wijde hemelboog, waarop zich onmiddellijk een
oranjegouden gloed verspreidde over de hemelruimte, tot aan de horizon toe.
Ik glimlachte vergenoegd, alleen in de weekends kon ik mij de weelde veroor
loven van dit langzaam wegglijden uit Morpheus armen, om mij vervolgens be-
hagelijk uit te strekken aan de voeten van de morgengodin.
Kinderstemmen in het slapende huis
deden me met tegenzin terugkeren
naar de werkelijkheid. Langzaam sloeg
ik het dek terug, schoof mijn benen
buiten het bed en ging toen zitten,
intussen met mijn handen mijn hoofd
huid masserend. Zo probeerde ik mijn
gedachten wat te ordenen, daarbij ook
het bloed stimulerend, dat ongetwij
feld traag door mijn hoofdhuid stroom
de. Deze manier van opstaan beviel
mij al jaren uitstekend en als ik geen
tijd kreeg om op deze wijze op te
staan, dan voelde ik mij beslist minder
prettig.
Eindelijk stond ik dan op, schoof de
gordijnen half open, trok mijn kimono
aan en ging toen voor de spiegel zit
ten om mijn haar wat op te kammen.
Mijn man sliep ongestoord verder en
ik vond dat hij nog maar even moest
blijven liggen. Ik hief mijn hand met
de kam erin op, maar bleef toen stok
stijf zitten, mijn opgeheven hand naast
mijn hoofd. Ik had een gevoel of mijn
adem werd afgesneden. Dit was on
denkbaar, dit kon niet, het was niet
alleen absurd, maar daarbij ook ab
soluut onmogelijk! Ik wendde mij af
van de spiegel, om tot mezelf te ko
men, toen haalde ik diep adem en
keerde me langzaam om.
Nu zou het wel weer in orde zijn, wat
ik had gezien was een overblijfsel
van de droomwereld, waaruit ik net
was onwaakt. Hoopvol keek ik weer
in de spiegel. Opnieuw zag ik dat
angstaanjagende beeld voor me, ik
keek ernaar met een droog gevoel in
mijn keel. Middenop mijn voorhoofd
had ik een derde oog! Het keek mij
stralend aan en was helder groen van
kleur, terwijl mijn eigen ogen bruin
waren. Ik staarde en staarde, hoe was
dat nu mogelijk? Ik sloot mijn ogen en
keerde me om, terwijl een licht ge
voel van onpasselijkheid zich van mij
meester maakte. Doodsbleek hing ik
daar in de stoel en voelde me slap
als een vaatdoek. Op dat moment
drong het tot me door dat de kinde
ren ruzie maakten. Ook dat nog! Ik
moest erheen, hoe dan ook. Wacht,
ik zou mijn hand tegen mijn voorhoofd
houden, dan zagen ze er misschien
niets van. Zo liep ik dan naar hen toe.
De kinderen waren aan het vechten
in de kamer. Ze rukten en trokken elk
aan een kant van de grote doos met
legoblokjes. Op een gegeven moment
vloog de doos door de kamer.
Vick, de jongste begon toen er
barmelijk te huilen. Dus probeerde
ik de ruzie bij te leggen en ver
deelde de gekleurde bouwsteentjes
toen zo eerlijk mogelijk. Pas toen
merkte ik, dat ik mijn voorhoofd niet
verborgen had gehouden achter mijn
hand. Geschrokken keek ik Michel,
onze oudste zoon aan. Hij stond vlak
bij me en moest het dus ook gezien
hebben. Snel bracht ik mijn hand naar
m'n voorhoofd.
"Heb je hoofdpijn, Mammie?" Hij leg
de het gebaar anders uit blijkbaar. Ik
keek hem nu vol aan en ook Vick
keek ik aan, geen van beiden rea
geerden ze echter. Ze konden het
derde oog blijkbaar helemaal niet zien.
Maar dan zou Tom, mijn man er mis
schien ook niets van zien, zou het
dan mogelijk zijn dat dat ding waar ik
plotseling mee behept was, niet voor
iedereen zichtbaar was?
Ondanks alles voelde ik me toch een
klein beetje opgelucht. Snel liep ik
naar de slaapkamer, ik moest zeker
heid hebben! Het was pas half negen
en eigenlijk had Tom gezegd dat hij
uit wilde slapen, maar ik moést het
weten!
Ik schudde hem wakker en toen hij
zich slaperig naar me toekeerde, zat
ik, stijf rechtop zittend te wachten op
mijn vonnis. Hij zag het oog niet,
maar merkte wel op, dat hij nog uren
slapen kon en dat het pas minddenin
de nacht was!
Ik stond op en ging trillend naar de
stoel voor de spiegel. Ik liet me erop
neervallen, toen nam ik automatisch
de kam in mijn hand, hief die toen op
naar mijn hoofd en keek toen pas naar
mijn spiegelbeeld.
Helder en stralend keek het derde oog
mij aan en langzaam voelde ik me
ziek worden van binnen. Ik knipperde
met mijn ogen, maar het oog knipper
de mee. Het had een verre en filoso
fische blik.
Waaraan had ik dit nu toch te danken,
ik pijnigde mijn hersens af. Wat moest
ik nu toch beginnen? Met een gevoel
van radeloosheid keek ik naar het
oog. Het bleef een ding waar ik me
niet mee kon verzoenen.
Een gevoel van paniek maakte zich
van mij meester. Het moest weg! He
lemaal weg! Iemand moest me helpen
mij te verlossen hiervan, de dokter
misschien? Hier stokten mijn gedach
ten, als die goede man me maar niet
verwees naar de psychiater! Plotse
ling herinnerde ik mij de woorden van
mijn moeder.
"Mijn dochter schijnt meer te zien
dan een ander, misschien is ze wel
helderziende." De woorden hadden in
mijn hoofd nu zo helder geklonken,
alsof mijn moeder tegenover me had
gezeten in de kamer. Ik herinnerde
me nog meer. "Als de gasten weg zijn
moeten we de kamer goed nakijken, ik
heb net zo'n gevoel of er ergens een
brandende peuk ligt"Dat waren
mijn eigen woorden geweest, toen ik
zestien jaar oud was. Men had toen
wel gelachen.
't Was afgedaan met een schouder
ophalen en met de opmerking: "Daar
heb je haar weer, we zijn weer het
slachtoffer van .haar specialiteit!"
En toen de brandende peuk werkelijk
werd gevonden, werd ik zo mogelijk
nog meer geplaagd met mijn "helder
ziendheid." Omdat ik me nogal erger
de aan die schampere opmerkingen,
12