Als de dag van gisteren Bovenste foto: het huis van de familie Schültz aan de Zeestraat in Probolinggo in 1895. De foto onder laat hun kleindochters zien voor hetzelfde huis in 1975. .'".J- Het is omstreeks 1900, een nieuwe eeuw was begonnen. We woonden op het land, zestien paal van de stad, die Djokjakarta heet. Onze berg was de Merapi. Alles groeide welig, het water was koel en helder. De sultan was oud. De men sen waren rustig en vriendelijk. Ik was een hummel van vijf jaar; ik herinner me alles glashelder. In de vooravond af en toe een zwoele zucht van bloeiende sedep malam. Een verdwaalde konang die S.O.S. licht seinen uitzendt in de tuin. Het geflap van tjodotvleugels, mysterieus, in de vruchtbomen. De rook van een klein vuilnisbrandje bij het gardoe-huisje aan de Noordpoort. Op de avondwind gedragen gamelanklanken uit een ver re kampong. Een koor van djangkriks, dat de avond levend maakt en de stil te nog mysterieuzer. Hoe vredig! Het is tijd om naar bed te gaan. Kani heeft de mömóhs met de sapoe lidi uit de kolong verjaagd. Zij legt de sapoe lidi aan het voeteneind van mijn ijzeren ledikant. Dan strijkt haar adem- zoen, welke naar sirih ruikt, heel teder langs mijn wang. De klamboe wordt stevig ingestopt. Nu verlaat ze geruis loos mijn kamer. Ik lig veilig in mijn klamboehuisje. Aan de muur brandt de lampoe tèm- plek heel laag, vertrouwelijk, terwijl tjitjaks hun flirtspel laten horen. De tökeh heeft zich stil gehouden. Buiten vliegt een Piet van Vliet hoog over het huis, gelukkig niet neerstrijkend met zijn ongeluksboodschap. Mijn vingers spelen met enkele vergeten MENSEN EN HUIZEN, de dingen die niet gauw voorbij gaan. In 1895 werd Saja Sadja, schrijfster van de fijne jeugdherin nering op deze pagina geboren. In 1895 stonden mijnheer en mevrouw Schültz in Probolinggo op de voor galerij van hun huis en lieten deze foto maken, die door de kinderen werd bewaard. 80 jaar. In 1975 trok ken de dames de Bont en Warun- gian naar Indonesië. Zonder enige hoop nog iets terug te vinden van het huis van opa en oma Schültz vonden ze in de Zeestraat het Huis. Onveranderd. Er was een muurtje tot afscheiding van de straat, de oude bloempotten waren verdwenen, maar verder was alles precies het zelfde gebleven. Zelfs de mangga- boom, wel verjongd, stond er nog. Alles was schoon, onderhouden door de mensen die vriendelijk, welwil lend als overal, de dames rondleid den Ergens in Florida staat het jachtige Amerikaanse leven even stil, als Saja Sadja de pen grijpt om voor Tong-Tong te schrijven. En op een ander deel van de aardbol staat een huis in een land waar de tijd ook stil blijkt te hebben gestaan kapokpitten in mijn bantal. Ik ruik klóbót. De djaga nadert mijn venster. Zacht is zijn voetstap, zacht het tok- tok op een stukje holle bamboe. Hij is voorbij. Alles is zo vredig en ik val in slaap. Als ik wakker word is Kani er al. Zij is fris als de vroege ochtend, geurend naar verse gekauwde sirih en naar kain loerik en bloemen in haar kriting grijs haar. Weer krijg ik de ambong, ruikzoen langs beide wangen. Als ze me verschoond heeft, ren ik naar Maatje en omsluit met bei mijn arm pjes haar knieën, en leg mijn hoofdje tegen haar koele sarong. Buiten hoor ik het piepen van jonge kiejiks in de hoge duiventil, het gezang en gefluit van vogels, het gekrijs van de pau wen, het hinneken en briesen van de paarden; de dag is begonnen, goed en vertrouwelijk. Graag zat ik na mijn bad, bij djaït op de mat, als er een spoel werd opge wonden, mocht ik het wiel van de naaimachine draaien. Op de ontbijttafel een schaal dampen de gekookte ketella pohong, het wit lokkend tegen de donkere schil. Een boterham met geschaafde goela djawa is een tractatie. En altijd volop fruit. Ik mag met Kani naar buiten om ge vallen rijp fruit op te rapen. Een har de plof van een rijpe nangka belooft straks een schaal van dat heerlijke schoongemaakte gele fruit. Kebons overal, vegen, schoonmaken, speciaal de verzorging van de vogels in de kooien. Van die kooien met lappen omwonden en op hoge poten. Voor het kantoor zitten de mandoers zwij gend gehurkt, de tjapils in de hand. De hoofddoeken zo keurig gevouwen, de badjoes van loerik hebben lange punten van voren. Ze zeggen niets, maar kijken me zo vriendelijk glim- 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 20