VOETSTAPPEN IN 'N ANDERE WERELD
Hallucinatie of werkelijkheid
Met dit verhaal krijg ik van de toehoorders steeds het zelfde commentaar zoals:
"hallucinaties", "fantasie" of gewoon "omong kosong".
Maar hoe een ander er ook over mag denken, voor mij is en blijft het werkelijk
heid.
Het gebeurde in kampong Padjangei aan de Kahayan rivier waar mijn vader
tijdelijk belast werd met het inspecteren van bevolkings rubberaanplantingen.
Ik ben helaas niet meer in staat te herinneren hoe lang wij er verbleven, maar
voor mij als sinjo van 10 jaar was het lang genoeg om elk hoekje en gaatje van
kampong Padjangei op mijn duimpje te kennen.
Achter de kampong, zo'n 300 meter
het bos in was een soort pasanggra-
han die lange tijd niet meer werd ge
bruikt. Gezien mijn sterke drang naar
avontuur ben ik er natuurlijk ook een
kijkje gaan nemen. Binnen was het
half duister, vol spinnenrag en aan de
hanenbalk hingen enkele vleermuizen.
Er ontbrak een deur zodat het nooit
afgesloten kon worden. Verder was
er niets dat mijn bijzondere aan
dacht trok dan alleen een gong die
aan een houten stellage hing, wat dus
vreemd is, aangezien een gong voor
een Dayak een kostbaar bezit is.
Een knuppel hing naast de gong
eveneens aan de houten stellage. Een
gong was in mijn jeugd niets bijzon
ders, maar deze gong had mijn spe
ciale aandacht vanwege de bewering
dat bovengenoemde gong op bepaal
de tijden zelf geluid zou kunnen
voortbrengen.
Mijn kinderlijke nieuwsgierigheid dreef
mij vaak naar de vervallen pasang-
grahan om nauwlettend de gong gade
te slaan. Doch zonder resultaat, het
geen mij bijzonder teleurstelde.
Onze djurumudie suggereerde mij er
een avond te blijven waken, hetgeen
mijn moeder een minder prettig idee
vond maar aangemoedigd door mijn
vader waagde ik deze onderneming.
Op een tikar en een bantal lag ik op
de grond van de pasanggrahan, om
de gong nauwlettend in de gaten
te houden.
Het werd laat in de avond, maar nog
steeds gebeurde er niets.
Plotseling werd ik met schrik wak
ker, mij afvragend wat de oorzaak
zou kunnen zijn van het zo abrupte
einde van mijn nachtrust. "De gong"
flitste het door mijn gedachten, maar
de gong hing nog rustig op z'n plaats.
"Zal wel gedroomd hebben," dacht ik
terwijl ik recht op ging zitten. Maar
nauwelijks zat ik of de stilte van de
nacht werd verbroken door een ge
luid wat ik hier niet gemakkelijk zou
definiëren. Het was een fluittoon die
van ver kwam maar duidelijker werd
alsof het door de wind werd mede
gevoerd en weer verdween. Terwijl ik
zo zat en probeerde vast te stellen
wat het fluitgeluid te betekenen had,
ontwaarde ik plotseling in de deur
opening het silhouet van een man
nenfiguur. Aangezien ik alle bewoners
van de kampong kende had ik geen
gedachte aan vrees. Maar vanwege
de duisternis kon ik niet vaststellen
wie het zou zijn en vroeg ik hem dus
wie hij was. Daar ik geen antwoord
kreeg vroeg ik nogmaals wie hij was.
Weer geen antwoord. Doodse stilte...
Toen kwam hij in beweging en stapte
rustig de pasanggrahan binnen, mij op
twee meter afstand passerend, regel
recht naar de gong waar hij een tijdje
onbewegelijk voor bleef staan. Daar
na zag ik dat hij met beide handen
de knuppel vast greep en uithaalde
om op de gong te slaan. Toen de
knuppel en gong met elkaar in aan
raking kwamen werd door mij geen
geluid waargenomen. Wel zag ik dat
de gong begon te trillen. Dit kon ik
in de halfduistere omgeving waarne
men vanwege het feit dat de gong na
de slag licht begon te verspreiden.
Het was een smaragdgroen licht dat
zich geleidelijk van de gong uit door
de ruimte voortbewoog. Het geluid
voortgebracht door de gong werd
door mij niet waargenomen alvorens
het smaragdgroene licht mij bereikte.
Waarschijnlijk was ik door dit schouw
spel zo geboeid en gefascineerd, dat
ik mij op dat moment niet realiseerde
dat er voor mijn ogen zich iets mys
terieus afspeelde. Na de derde slag
gebeurde er echer iets meer dan
alleen maar het verschijnen van het
smaragdgroene licht. Direct na de
derde slag werd mijn aandacht ge
trokken door een lichtschijnsel in de
hoek van de kamer, rechts van de
onbekende man. Dit licht was feller
van kleur dan het licht dat de gong
voortbracht en het bleef ter plaatse.
Naarmate het licht groter werd, ont
waarde ik in dat licht een gelaats-
vorm. Het was een mensengefaat dat
veel overeenkomst had met het ge
laat van een leeuw.
Ik voelde een onweerstaanbare aan
trekkingskracht, zodat ik mij willoos
oprichtte en naar het lichtbeeld toe
schreed. Ik stond stil toen ik het
vreemde lichtschijnsel tot op korte
afstand bereikte, terwijl ik mijn ogen
strak op het verschijnsel richtte. Toen
ik stil stond, begon het gezicht zich
in verticale richting te bewegen tot het
zich ter hoogte van mijn hoofd be
vond. Het stond even stil en toen
bewoog het zich in horizontale rich
ting, regelrecht op mijn gezicht afko
mend
Waarschijnlijk was het mijn instinct
van zelfbehoud dat mij waarschuwde,
dat het moment gekomen was om
te zorgen dat ik weg kwam. Ik pro
beerde rechtsomkeert te maken, doch
zonder resultaat. Ik probeerde te
schreeuwen, maar ook dat lukte me
toen niet. En naderen nader
en nader kwam het lichtgezicht. Het
begon te grijnzen, althans, het liet z'n
tanden zien.
Met alle kracht die ik toen nog bezat
lukte het mij rechtsomkeert te maken
om deze mysterieuze plaats zo spoe
dig mogelijk te verlaten. Maar van
rennen kwam niet veel terecht omdat
ik het gevoel had dat ik tegen de
stroom van een stroomversnelling in
liep. Tot mijn opluchting voelde ik de
kracht van de tegenstroom verzwak
ken en werd mijn pas lichter zodat
ik mij sneller kon voortbewegen. Het
was een afstand van ongeveer 300
meter die ik moest overbruggen e*
het was een enorme opluchting toen
ik de kampong, die reeds in diepe
rust verzonken was, bereikte.
Toen ik mijn vader en moeder wekte
om hun mijn ervaring te vertellen, bleef
mijn vader erbij dat het een kwalijke
droom geweest moest zijn, terwijl mijn
moeder zei dat die oude pasanggrahan
wel ancor is.
Vijftien jaar later werkte ik in Malang
bij notaris Ribbers, aan de Djalan
Semeru, waar ik samen werkte met
de heer van den Worm, die zonder
voorafgaande reden vertelde wat hij
eens in zijn tuin zagHet was de
zelfde lichtgevende gelaatsvorm die
eveneens in horizontale richting zijn
hoofd naderde. Hij vertelde er nog bij
dat een doekoen hem verklaarde, dat
indien de lichtende gelaatsvorm zijn
hoofd had bereikt, hij zijn verstand
verloren zou hebben.
R. F. VON STIETZ
21