DISCUSSIE OVER "INDONESIA MERDEKA" Ofschoon de V.P.R.O. mij niet steeds everr sympathiek is geweest, acht ik toch de uitzending van "Indonesia Merdeka", die de gebeurtenissen in Nederlands- Indië voor, tijdens en na de Japanse bezetting behandelt, een lofwaardig initia tief. Er is naar een zekere onpartijdigheid en veelzijdigheid gestreefd. Er zijn personen van verschillende nationaliteit en van uiteenlopende politieke over tuiging aan het woord geweest. Ook heeft men filmfragmenten van zowel Indo nesische als Nederlandse zijde uitgezonden. Jammer genoeg zijn geen Japanse films, die in de bezettingstijd gemaakt zijn, vertoond, ofschoon deze bij het einde van het Nederlands bewind zijn meegenomen en naar Nederland overgebracht Personen, die ze hebben zien vertonen, hebben mij verzekerd, dat ze hoogst interessant materiaal bevatten. Dat "Indonesia Merdeka" van de VPRO-Televisie op 2 dec. j.l. door vrijwel elk van onze lezers is beke ken, be- en veroordeeld, lijdt geen twijfel. Natuurlijk, het betreft een onderwerp waar wij allen bij be trokken zijn geweest, waar wij dus een oordeel over mogen hebben en over willen napraten. Het opgeheven vingertje "geen po litiek" zullen we dit keer negeren, om U de discussie te laten volgen, die twee deskundigen Dr. de Graaf als historicus en J. H. Ritman, als een van onze oudste en ervaren journalisten, over deze documentaire hadden. - L.D. Een voorname fout in deze uitzending lijkt mij, dat men de gebeurtenissen in Indonesië tussen 1935 en 1950 te uitsluitend ziet als een vrijheidsstrijd tussen naar onafhankelijkheid haken de Indonesiër en het koloniaal gezag, vertegenwoordigd door leger en po litie, met op de achtergrond het vuige kapitalisme. Reeds de titel der uitzen ding wijst in die richting: Indonesië vrij! Er was echter meer. Het was ook een strijd van zekere, door Soekarno c.s. bezielde en aangevoerde groepen In donesiërs tegen niet-lndonesiërs, t.w. Nederlanders, Indo-Europeanen, Chi nezen, e.a. z.g. Vreemde Oosterlingen en de met hef koloniaal gezag sym pathiserende Ambonnezen. Weliswaar werd luide verkondigd, dat geen ras- senoorlog gevoerd werd en dat in de Republiek voor ieder een plaats zou wezen, doch de discriminatie begon reeds in 1950. Niet voor niets herber gen wij thans een 150.000 Indische Nederlanders en een 30.000 Ambonne zen binnen onze landsgrenzen en hoe vele anderen zouden niet gaarne van onze gastvrijheid genieten, indien daartoe een mogelijkheid bestond. Van de sprekend opgevoerde Indone sische getuigen acht ik, de bejaarde drs. Mohammed Hatta, een strijder van het eerste uur, een der meest betrouwbare, ook al kwam mij zijn indruk van de onlusten in de Minang- kabau wat overtrokken en te generali serend voor. Doch de eerste indruk ken der jeugd zijn vaak de meest blijvende. Zijn nuchter verhaal over de uitroeping zal voor velen een o- penbaring zijn, ook al waren de hoofd zaken daarvan voor ingewijden reeds lang geen geheim meer, b.v. de hoogst eigenaardige rol van de Japanse vice- admiraal Maeda, voor wie de Indone siërs feitelijk een standbeeld moesten oprichten op het Burgemeester Bis schopplein, dat nu wel anders zal heten. De Hr. Hatta voegt er in elk geval nog een paar mij onbekende bijzon derheden aan toe, die toch wel inte ressant zijn, b.v. de onbedoelde rol van Mevr. Soekarno en haar zoon, de kleine Goentoer, zomede het opstel len van de befaamde korte onafhan kelijkheidsverklaring, die door de een gedicteerd, door de ander opgeschre ven werd. Minder betrouwbaar acht ik de uit latingen van de Hr. Roeslan Abdoel- gani, die o.m. met de bekende fabel aan kwam, dat na de val van het Ne derlands-Indische bewind in 1942 een deel der nationalistische bewe ging onderdook en zich op onder gronds verzet toelegde, terwijl de o- verigen contact met de nieuwe heer sers zochten, teneinde zich van de belangrijke bestuursposten te verze keren. Voor zover mij bekend is, zijn slechts de Indonesische Communis ten ondergedoken, daar zij van de Japanners niets te verwachten had den en heeft de nationalistische be weging op velerlei terrein met de Ja panners samengewerkt, waarvan de uitzending echter uiterst weinig te zien of te horen gaf. De leider van het Indonesische verzet van de Peta in Blitar, die niet door de Japanners gevat is en aan een veroordeling, waaraan ook Indonesiërs medewerk ten, ontsnapte, moet zich later tégen Soekarno en Hatta gekeerd hebben. Over het algemeen kan men zeggen, dat aan een berichtgeving over de Japanse bezettingstijd zéér véél ont brak. Niets over de Ampat Serang- kai, het klaverblad van Vier (Soekar no, Hatta, ki Adjar Dewantoro en ha dji Mansoer), dat met toestemming der Japanse autoriteiten Java rondreisde om propaganda te maken, niets over de Poetera (Poesat Tenaga Rajat), waarvoor Soekarno bij de oprichting zulk een welsprekende en geestdrif tige rede hield, niets over de Hoko- kai enz., waaraan Soekarno c.s. zo braaf hebben meegewerkt! Ook was er zelfs nauwelijks iets over de ramp zalige Romusha's de z.g. vrijwillige koelies, die door de Nipponse autori teiten tot vér buiten de Archipel wer den weggevoerd, waar tallozen een noodlottig einde vonden, niemand weet hoe velen, terwijl Soekarno rus tig op Pegangsaan 56 woonde (ik heb er zijn naambordje gezien) en zelfs de Jappen door woord en daad (hij zelf werkte één dag vrijwillig als ro- musha, waarbij hij zijn traditionele ko- piah door een bamboehoed verving) bijstond. Bijzonder sympathiek kwam de heer Nasoetion over. Nooit heb ik een ge neraal met zoveel galgenhumor over het uiteenstuiven zijner strijdkrachten horen spreken als deze republikeinse aanvoerder. Of hij gelijk had met de verzekering, dat hij door een guerilla tóch aan het langste eind zou trek ken, meen ik echter te moeten be twijfelen. Ik ken geen geval uit de lange oorlogshistorie der mensheid, waarbij guerillastrijders een einde hebben gemaakt aan een goed geor ganiseerde strijdmacht, die zich in de hoofdplaatsen heeft vastgenesteld. Op de lange duur zou het Nederlands- Indische Leger het wel van de ge brekkig georganiseerde benden der Indonesiërs gewonnen hebben. Doch men kreeg er de tijd niet voor, het geen voor de republikeinen voldoen de was. Terecht wees hij er op, dat de guerilla terreur bij de tegenstanders uitlokt. Dat doet de guerilla steeds, om de eenvoudige reden, dat de gue- rilleros géén uniform dragen en zich op elk ogenblik van geduchte strij ders in brave tani's kunnen verande ren. Doch de kracht der Indonesiërs lag op een ander terrein dan dat van de krijgskunst. Zij waren gewiekste diplomaten. Terecht werd hierop ge wezen bij de vergelijking van de wij ze waarop Van Mook en Soekarno de buitenlandse pers te woord stonden. Op het gebied der economie waren zij echter minder thuis. Een Javaanse vriend van mij meende destijds, dat de z.g. republiek Djokja ook zonder politionele acties wel in elkaar zou gestort zijn, alleen door economische ellende. De Hr. Marsman, planter, en zijn echt genote, leken mij het type Hollanders toe, dat zich weinig of niet met de politiek bemoeide - wat m.i. later hun zwakheid zou blijken te zijn - braaf zijn best deed voor hun gezin en de met hen samenwerkende Indonesiërs, hetgeen de laatsten ook bleken te /waarderen, door na de bezetting flink met de Nederlanders samen te wer ken. Marsman's goede ontvangst op zijn rubberonderneming stond heus niet alleen. 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 6