Journalistieke Herinneringen (XXII
POIRRIE
Gevangene van de Republiek in Glodok (III, Slot)
Ik werd vrijgelaten op zaterdag vóór Pasen 1950 en had dus ongeveer drie
maanden in Glodok doorgebracht. Op die dag werden twee adviseurs van Sultan
Hamid "binnengeleid" en in het blok waar ook ik vertoefde opgesloten. Zij
wisten dat de Sultan in de afgelopen nacht was gearresteerd in verband met
Westerling's activiteiten.
Het werd mij meteen duidelijk, waar
om men mij zo lang had vastgehouden.
Van de achtergrond van Westerling's
activiteiten wist ik niets, toen ik in
Glodok verzeild raake, maar een he
leboel toen ik in de loop van mijn
gevangenschap in gesprek was ge
raakt met een aantal medegevangenen
die actief bij de coup betrokken wa
ren geweest. Kennelijk vreesden de
militairen, dat ik Sultan Hamid zou
waarschuwen dat tijdens de verhoren
zijn naam een groot aantal malen was
gevallen. Daar men mij Indonesië niet
wilde uitzetten was de enige mogelijk
heid mijn isolement te handhaven. Het
raadsel van de vrijlating van .mijn col
lega, Westerling's vriend terwijl ik
werd vastgehouden werd nu meteen
opgelost: hij immers had binnen 24
uur Indonesië moeten verlaten.
Vóór het intussen zover was, dat ik
mij weer vrijelijk kon bewegen was
het eentonig maar zeer leerzaam ver
blijf, waaraan ik nu met een zekere
vertedering terugkijk, slechts door
broken door verhoren en ervaringen,
even raadselachtig als destijds de
vrijlating van mijn collega was ge
weest. Bijzonder onplezierig was een
gebeurtenis die zich afspeelde na on
geveer zes weken vertoef in de ge
vangenis. Op zekere dag kwam een
lid van het bewakingspersoneel mij
waarschuwen, mijn boeltje te pakken
want ik zou die dag worden ont
slagen! "U kunt met Uw barang aan
de poort gaan zitten!" Met kloppend
hart na de aankondiging van die niet
vermoede gebeurtenis werd mij inder
daad toegestaan mij naar het wacht
lokaal te begeven in afwachting van
de komst van mijn vrouw. Toen zij
aankwam (maar dat hoorde ik natuur
lijk later pas) bleek de gevangenis
directie het bevel tot invrijheidstel
ling wel te hebben ontvangen, (het
was nota bene niet alleen getekend
door de procureur-generaal maar ook
door de minister-president - Moh.
Hatta) maar de sergeant van de wacht
had dit document vernietigd. "De pa
raaf van mijn baas staat er niet op",
had hij gezegd en dus ging mijn ver
trek niet door, tot groot verdriet in
de eerste plaats van mijn vrouw, die
zich het vuur uit de sloffen had ge
lopen om te pleiten voor mijn vrijla
ting. Ik zelf, natuurlijk geheel onkundig
van wat zich allemaal achter de scher
men had afgespeeld ging verbijsterd
naar mijn ce( terug
Van aangenamer aard was het feit,
dat ik eindelijk, na een paar maanden,
werd bezocht door twee functionaris
sen van het Nederlandse Hoge Com
missariaat, dat zich tenslotte bleek te
hebben herinnerd dat er óók nog Ne
derlanders werden vastgehouden door
de Republiek. Ik kende beide heren.
Daar ik niets te zeggen had behalve
de mededeling dat ik in geen enkel
opzicht betrokken was bij de coup
van Westerling leverde het gesprek
niet veel op maar het was voor mij
toch een voldoening te weten dat ik
officieel nog bestond. Veel pikanter
was het feit, dat kennelijk een zekere
verstandhouding in de loop der dagen
ontstond tussen de militaire bewaking
en mij. Het gebeurde, dat bij de ope
ning van de celdeuren des morgens
om zes uur een luitenant van de MP
mij een boodschap van mijn vrouw
overbracht"Mevrouw laat zeg
genDe houding van de militaire
bezetting van de gevangenis werd
trouwens hoe langer hoe vriendelijker
jegens mij. Allerlei verzoeken betref
fende kleine tegemoetkomingen wer
den vervuld. De goede verhouding
bereikte een hoogtepunt toen een MP-
officier mij uitnodigde met hem wat
te gaan toeren in de avonduren
Hij moest naar het hoofdkwartier van
de MP, op Kebon Sirih, en wanneer
hij daar klaar was zouden we wat
gaan rondrijden. Hij bood mij zelfs
aan mij naar huis te brengen om mijn
vrouw te bezoeken. Ik wees dat af:
ik wilde pas naar huis als ik er ook
kon blijven.
Het raadsel van deze ontwikkelingen
kon ook eerst worden opgelost toen
ik op vrije voeten was gesteld.
Wat mijn vrouw mij na onze hereni
ging vertelde werpt weer een helder
licht op de merkwaardige betrekkin
gen die zich kunnen ontwikkelen tus
sen de gewezen "overheersers" en
hun overwinnaars.
Ziedaar wat er gebeurd was. Toen na
enige dagen de in Glodok gestatio
neerde MP-officieren begrepen, dat
mijn vrouw dagelijks met een auto
de gevangenis bezocht, was alras het
verzoek gekomen, enigen van hen mee
te nemen naar de bovenstad. Mijn
vrouw had daar gaarne in toegestemd.
Na korte tijd ontwikkelde zich een
geregelde pendeldienst; men wist dat
mijn vrouw ongeveer om half één bij
de gevangenis aankwam en de MP's,
die dan vrij waren wisten ook dat zij
dan op een lift konden rekenen.
De goede verstandhouding breidde
zich zodanig uit, dat de heren haar in
de namiddag thuis begonnen te be
zoeken: een aangename afwisseling
in haar vrij troosteloos bestaan in een
tijd, dat andere Nederlanders met een
boogje o.m haar heen liepenop
advies van de eigen Nederlandse ver
tegenwoordiging. Bij wijze van con
traprestatie namen de MP-officieren
op zich mij boodschappen van haar
over te brengen. De merkwaardigste
boodschap in die reeks was de mede
deling, dat naar het oordeel van de
minister-president ik mij niet moest
laten paaien met vrijlating, als daar
aan de voorwaarde was verbonden
van mijn vertrek naar Nederland. Blijk
baar duurde op hoog niveau het touw
trekken tussen de civiele en militaire
autoriteiten, dat op zo demonstratieve
wijze naar buiten was getreden tij
dens de eerste periode van mijn op
sluiting nog altijd voort. Zoals ik
trouwens al eens in TT heb verteld,
werd de goede gezindheid van de
civiele top onmiddellijk na mijn invrij-
"Ze zullen wel
weer tot de best
gecostumeerde
groep worden
uitgeroepen."
6