Indonesië in opkomst Tong Tong is zo klein, het is niet kleiner te krijgen al bezigde men ze toen voor heel an dere zaken. Behalve hun talrijke be dienden hadden de "ridders" daar ook reservepaarden en meegebrachte ga melans, die voortdurend speelden, doch fortissimo, wanneer de Soenan met groot gewapend gevolg van die naren ten tonele verscheen. Wat het spel zelve betreft, volgens van Goens renden de deelnemers niet op elkander in, zoals onze geharnaste Middeleeuwse ridders plachten te doen, ten einde elkaar uit het zadel te wippen en in het zand te doen bij ten, doch ze achtervolgden elkaar beurtelings de een de ander zoals dit reeds een halve eeuw eerder beschre ven was. leder poogde de stoten van zijn tegenstander, die hem nazat, be hendig te ontwijken. Werd men tóch geraakt, dan betekende dat een flinke opdoffer. Vaak vlogen dan de hoofd deksels, koeloeks of tulbanden, door de lucht, maar slechts zelden werd er iemand uit het zadel gelicht. Gebeurde dit toch, dan werd hij flink uitgelachen, ten minste als het een jonge man was en geen familie van de Vorst. Respect moet er zijn! Doch niet alleen voor de vorstelijke Kraton, doch ook overal waar gouver neurs of regenten (boepati's) resideer den vonden dergelijke steekspelen re gelmatig plaats. Vandaar dat men ook in iedere hoofdplaats een aloen-aloen aantreft, hoewel buiten de Vorstenlan den niet met twee, doch slechts met één waringinboom in het midden be plant. Zelfs in oorlogstijd mocht bij de Ja vanen het toernooien niet ontbreken. Toen de Soenan in 1678 met "admi raal" Hurdt tegen Kadiri optrok, waar de rebel Troenadjaja zich genesteld had, liet hij, na de verovering der vesting, in het naburige Singkal op een maandag in november 1678 een steekspel houden. Zijn vader combineerde eens zo'n spel met een informele raadsvergade ring. Op 11 sept. 1654 pleegde de Vorst na het spel, te paard zittende, overleg met zijn eveneens bereden groten. Doch ook kwam het wel voor, dat deze hardhandige despoot, op Ja vaanse wijze op de grond ging zitten, met al zijn groten in een wijde kring om zich heen, dus op de ouderwetse wijze, toen er nog geen sitinggil be stond. Deze verscheen pas voor de Kraton in 1624. Een beschrijving van een steekspel te Soerabaja treffen we aan in het vierde deel van ds. Valentijn's reuzewerk Oud en Nieuw Oost-lndiën, toen hij in het oorlogsjaar 1706 aan een ex peditie in Oost-Java moest deelnemen. Het was op maandag 9 augustus in de namiddag (dus in de vooravond), dat het opperhoofd Sergeant onze predi kant "omeenige uitspanning te geven" naar de "Alon-Alon" (thans: Stadstuin) of Pasceban (paseban, plek, waar men zijn opwachting maakt) bracht, waaraan ook de kabupatèn van de Javaanse "gouverneur" van Soerabaja stond. Daar zou men "te paard tegen malkanderen rennen en strijden". De regent, een man van een 35 jaar, was voor het spel zeer deftig gekleed. Hij droeg een prachtige, wijde dodot of statie-kain, met daaronder een lan ge goudlakense broek, die men zag, toen hij te paard steeg. Achter zijn oren waren bloemen, of een soenting, terwijl zijn haren sterk geolied waren. Bij wijze van uitzondering droeg hij muilen aan zijn voeten. Te paard gestegen greep hij de 10 tot 12 -voeten lange lans met stompe punt, met beide handen vast, zodat hij zijn fraai paard slechts met behulp van de aan een haak aan zijn buik band bevestigde teugel en de druk zijner knieën kon besturen; doch het beest was daar aan gewend. De regent reed eerst de aloen-aloen half rond en het was een lust, om hem zo te zien draven. Soms liet hij zijn paard trippelen (njirig), wat aan toonde dat het beest goed gedres seerd was. Toen kwam, onder het spelen van de gamelan zijn jongere broeder op hem aanstuiven, doch de fiere boepati velde zijn speer, dreef zijn paard tot volle galop naar zijn broeder toe, zo dat deze genoodzaakt was het veld te ruimen. Hij verliet dus de aloen- aloen. Triomferend reed de winnaar nogmaals het renperk rond en voeg de zich daarna weer bij zijn Europese gasten, daarmede aan de andere "rid ders" de kans gevende, om hun kracht en behendigheid te tonen, ieder op Prijs van f 79,50 nu verlaagd tot 59,50 5,porto. Restant exemplaren! Enkele schoonheids foutjes. zijn beurt, want alles ging naar rang en stand. Laag mocht niet tegen hoog kampen, doch slechts gelijken in rang mochten hun krachten met elkander meten. Vele witte mutsen zag men toen van de hoofden afstuiven, die dan door de dienaren haastig werden opgeraapt. Niemand echter werd uit het zadel gewipt. Spaarde men el kander? Na een uur verliet ds. Valen- tijn de voorstelling, "onder een afgrij selijk gerammel van een grote menig te van zware gongen", doch die van de gouverneur waren de grootste en zwaarste. Waarom stelde ook de kleine man, behalve als kijklustige toeschouwer, zoveel belang in deze vertoningen? Vermoedelijk verwachtte men er een heilzame en versterkende werking van op de maatschappij. Nadat eens in Japara 1675) door politieke omstan digheden het senènan lange tijd had stil gestaan, voelde iedereen zich op gelucht, toen het spel weer begon. Trouwens, ook in ons vaderland moet het steekspel zeer populair bij de massa zijn geweest, hetgeen o.a. blijkt uit tal van nóg gebezigde zegswijzen: met open vizier strijden, de hand schoen opnemen (voor een goede zaak strijden) een lans breken voor iets, in het zand bijten, en wellicht nog meer. Ook hebben we ten minste in 's-Gra- venhage nog een echt "Toernooiveld", waar men thans, door de boombeplan ting, zeker geen steekspelen meer zou kunnen houden. Ook de grote markt in Haarlem, oudtijds 't Zand" geheten, zal wel eens als toernooiveld gebruikt zijn. Thans leeft het steekspel nog voort in ons concours hippique of in het ringsteken ten plattelande. Doch laat ons tussen de keerkringen terugkeren. Terwijl van Goens nog een senènan bijwoonde, waarbij het vooral op vlug heid en behendigheid aankwam, maakt het de indruk of ds. Valentijn meer een felle strijd tussen bijna gelijke kampioenen waarnam. Dit merkte ook een andere predikant op, ds. Steven Adriaan Buddingh (1811-1869), die als doctor in de theologie in 1836 Java be reikte, een geleerd man dus. Wellicht tijdens een rondreis door West-Java, gelijk de toenmalige predikanten wel vaker deden, woonde hij in 1841 te Madjalengka een senènan bij, waarvan hij in het eerste deel van zijn drie delige "Nederlandsch Oost-lndië. Rei zen naar (dan volgt een hele reeks van namen)... 1852-1857" een breed voerige beschrijving geeft. Zijn lijvig werk is ook een schatkamer vol in teressante bijzonderheden. Hij beschrijft dan, hoe eerst de stoet der "ridders" twee aan twee drie maal een rit om de aloen-aloen maakte, waarna het eerste paar de strijd be gon. Ze renden op elkander in, waar bij ze elkanders lansen poogden te breken of elkaar uit het zadel tracht ten te wippen. Onze predikant vond 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 11