LinScholte Takdiran en andere verhalen "Indisch" ze was, in haar kleding, haar gewoonten, haar stem, maar vooral in haar denken en voelen. Haar moe der, mijn grootmoeder dus, was ook een Indische, het voorkind van een tabaksplanter uit het Solose, geloof ik, en een Javaanse vrouw die niet een "prinses" was, zoals mijn moeder wei eens prevelde, maar gewoon een vrouw uit het volk, want later bleek uit de pendafteran van mijn moeder dat ze eenvoudig "Mbók Ginem" ge noemd werd. En mijn overgrootvader was beslist geen ritmeester, maar tuinemployé die waarschijnlijk met blo te voeten door de kebonan liep, met een tjaping op het hoofd en een op gestroopte broek met een kolor. Maar veel belangrijker dan deze af komst, is mijn Indische opvoeding ge weest, die soms bijzonder veel blijkt te lijken op die van sommige van on ze Indonesische vrienden, tenminste als ze van onze leeftijd zijn. Mijn moe der leefde - maar ik moet zeggen veel minder dan later in Holland - in een volstrekt magische wereld, met voor voortekenen en goede en slechte da gen. Ik weet nog wel dat we nooit op reis zouden gaan zonder dat de "goe de dag" eerst berekend werd aan de hand van geschreven tabellen en een boek over de petangans of tellingen, "boewat mentiari keselamatan". Ik weet nu dat het het boek van Van Hien was "De Javaansche geestenwe reld", waarvan ik sinds enige jaren een exemplaar bezit dat ik van een In dische dame kreeg, een zekere me vrouw De Vicq, een kostbaar en voor al voor mij zeer dierbaar geschenk. Die "berekeningen" deed mijn moeder niet alleen; altijd raadpleegde ze Nè- nèk Tidjah en soms ook een doekoen. O, ik weet dit allemaal nog zo precies. Mijn moeder leefde geheel volgens een Indisch patroon, in nauwe relatie met haar bedienden, in het bijzonder met Nènèk Tidjah die ook mijn ver zorgster was, mijn lijfbaboe van mijn eerste kinderjaren. Later heeft mijn moeder mij verteld dat de eerste woor den die ik kon uitspreken Javaanse woorden waren. Als ik iets niet wilde zei ik "ngmök". De verhouding tussen mijn moeder en Nènèk Tidjah was een heel bijzondere, voor moderne Euro pese verhoudingen onbegrijpelijk. Ze was een bediende, maar ze was tege lijkertijd een familielid waar mijn moe der dikwijls ruzie mee maakte - meest al om mij. Maar ze maakten ruzie op gelijk niveau. Ik hoor Nènèk Tidjah nog tegen mijn moeder uitvaren. Soms zweeg ze en ging dan weg naar haar geboorteplaats Semarang. Maar mijn moeder en ik konden niet buiten haar. Dan werd een "afgezant" gestuurd en altijd verscheen ze weer. Ze werd dan met een rijtuig van het station gehaald. Nènèk Tidjah heeft mijn eerste kinder jaren begeleid tot haar dood toe. Ik was toen, geloof ik, zeven jaar. Zij was ook de eerste dode die ik zag. Op een ochtend maakte mijn moeder de klamboe open en ik keek omhoog in haar behuild en betraand gezicht. "Is Nènèk Tidjah dood?" vroeg ik. In mijn allereerste en vroegste herinne ring staat Nènèk Tidjah zelfs op de eerste plaats. Mijn moeder was daarin natuurlijk wel aanwezig, maar min of meer op de achtergrond. Eerst later trad zij meer naar voren, vooral na de smartelijke verdwijning van Nfènèk Tidjah. Nènèk Tidjah heeft me "ge- gèndongd" en hoe dikwijls heb ik niet in haar schoot gelegen als ze "silo", op een matje op de vloer zat, vooral op avonden als mijn ouders op visite gingen of naar de opera. Het waren voor ,mij heerlijke avonden en waar schijnlijk ook voor Nènèk Tidjah. Dan had ze me natuurlijk helemaal voor zich zelf. Ik moet haar lichaamsgeuren hebben opgesnoven, maar echt herin neren doe ik me de geur van de sirih, de gambir en de pinang. Als ik die geuren weer ruik (zoals vier jaar ge leden in Solo, toen ik me door een blinde oude vrouw liet "pidjiten") dan verschijnt tenminste onmiddellijk het beeld van Nènèk Tidjah met al het ge voel dat ik voor haar had. Maar het belangrijkste is dat ze mij in haar wereld binnenleidde. Ik ben als klein kind grootgebracht temidden van goden en godinnen, prinsen en prin sessen, temidden van gedaantever wisselingen en versteningen, waarin ons christelijke dualisme volkomen ontbreekt, waar hemel en aarde, waar mens en natuur samenvielen. Ik ben als klein kind grootgebracht temidden van natuurkrachten, geesten en dui vels, temidden van de koentianaks, de wéwé's en de gendroewo's Als ik stout was of wegliep, hoor ik nog Nè nèk Tidjah zeggen: "Nah Ti (hati hartje, liefje), Momöööh!" En ik behoef u niet nadrukkelijk te zeggen hoe be palend zoiets is. Ik ben het nooit kwijt geraakt. De natuur op Java (niet de Hollandse!) was voor mij bezield. Ze was "angker", dat wil zeggen "ma gisch geladen", zoals ik dat alleen bij de Indische dichter Han Resink ken: "Angker land, ik voel bossen en heu vels hijgen", of deze regels: "Zijn de ze heuvels niet mijn huid en is dit wa ter niet mijn geest?" Ook Han Resink had een lijfbaboe, "Baboe Han" aan wie hij ook een gedicht heeft gewijd. Ook nu nog houd ik mij dagelijks in mijn werk met Indonesië bezig, en nog altijd krijgt elke droom, letterlijk elke droom, vroeg of laat een Indonesisch decor. Nü nog! Mijn verhaal is een beetje te lang ge worden, misschien, in ieder geval lan ger dan ik wilde, maar ik wilde u ook doen voelen hoe diep het bij mij zit, met die verbondenheid aan Indone sië. Komen wij nu tot de zaak waar het vanavond om gaat, om het heimwee. Voel ik heimwee? Als heimwee een knagend verlangen is naar vroeger, naar een verloren wereld, een verlan gen dat pijn doet, neen, dan heb ik geen heimwee. Ik zit hier al te lang in Nederland. Ik ben hier in Nederland geïntegreerd, overigens niet helemaal geassimileerd. Ik voel me toch altijd anders dan de Hollanders, ik voel da gelijks dat ik, ondanks mijn Europees uiterlijk, een "Indische jongen" ben. Aan mijn Europese vrienden kan ik alleen maar één kant van mijn gezicht laten zien. Het merkwaardige is, dat ik me dit juist hier in Holland meer dan ooit bewust ben geworden. Een "In dische jongen", maar geen Indonesiër! Ik leef in Holland en ik heb hier ban den die mij na ruim twintig jaar aan dit land binden. Ik geloof niet dat ik nog in Indonesië zou willen wonen, al speel ik vaak met die gedachte. Zodra ik me alles indenk, verdwijnt dat ver langen. Er is trouwens geen plaats meer voor mij, daar. Ik hoor daar so ciaal niet thuis en cultureel slechts gedeeltelijk. Vooral cultureel behoor ik bij Europa. Door mijn voortdurende aandacht voor alles wat met Indonesië te maken heeft, in mijn werk en in mijn schrijve rij, ja zelfs in mijn kokerij, heb ik In donesië verwerkt. Ik draag het van zelfsprekend met me mee, als pro bleem ook, maar merkwaardig genoeg, is in dat gevoelscomplex het heimwee géén probleem voor me, of geen pro bleem meer. Maar ben ik werkelijk helemaal vrij (lees verder volgende pagina, 1e kolom) Een dezer dagen verschijnt het nieuwe boek van Lin Scholte "TAKDIRAN EN ANDERE VERHALEN" f 15,90 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 17