DOKTER IN RUTENG (li) Blanke medicijnman bleek ook voortreffelijke regenmaker. Ruteng, 18 oktober 1951. Ik ben van plan om er weer op uit te gaan, maar moet dat plan een paar dagen uitstellen, omdat het gevolg door omstandigheden moest worden veranderd. Mijn hoofdmantri is nl. met spoed vertrokken naar Menado, omdat zijn vader zaliger is geworden en hij daardoor promoveerde tot hoofd van de familie en nu de nalatenschap moest gaan regelen. Moet ik een ander meenemen en dat kost een beetje extra tijd. Mijn nieuwe coadjutor woont in Rekas en dat is drie dagreizen te paard van Ruteng. Gaan we dus in plaats van 10 Nov. op 15 dezer op pad. We nemen Adri mee. Deze keer is de tournée zó inge richt, dat ze zonder bezwaar mee kan komen. Ik blijf overal een extra nacht over en de dagmarsen zijn niet zeer lang. Alleen kunnen we last hebben van een paar kali's als ze bandjirren, maar men moet maar hopen, dat ze zich fatsoenlijk houden. Erover kan men alijd nog wel met een betrouw baar paard, maar mijn ouder beest is zeer mager en doodmoe thuisgekomen van de laatste trip, waar we door het hongergebied van Biting, Riwu, Ra- djong en Rembang trokken. Er was nog nergens regen gevallen en alles was kurkdroog. Nergens was een sprietje gras voor de arme binatangs en de service was zó allerberoerdst, dat we in de meeste bivaks geen wacht kregen; moesten vechten om koelies, geen paardevoer werd ver zameld en ook het brandhout en wa ter niet werd gebracht. Op deze ma nier lijden man en beest veel te veel en omdat we medelijden hebben met onze viervoetige beesten, hadden we het niet met de tweevoetige. Wij ko men daar voorlopig zeer stellig NIET terug. Daarbij is het terrein zeer moei lijk en heeft een hellingsamplitudo, die de 500 m. te boven gaat. Er is geen vlak stukje in. Men daalt bij voort during diep in dalkommen, klautert over de keien van de kali, die op de bodem van elk van die dingen kron kelt, klimt er weer uit en zakt weer in de volgende. Er is daar alleen nog hout over in de kloven van deze ri viertjes. De rest van het terrein is een oneindige onafzienbare alang-alang- vlakte. Daarop brandt de zon met de haar hier eigene intensiteit. Je snapt wel, dat de paarden, en niet minder de mensen hier heel wat te verduren hebben en dat men zich witgloeiend kwaad maakt, als aan het eind van zo'n dagreis niets wordt gedaan van de dingen, waar we recht op hebben. Inplaats dat de klojangs blij zijn, dat wij ons de moeite geven om hen in hun onhygiënische, stinkende en af gelegen krotten te komen opzoeken en dat tonen in de vorm van de kleine diensten, die overigens geen gunst zijn, doch voorschrift van de pemerin- tah, die ons goed recht zijn, ziet men geen spoor van de plaatselijke opper hoofden, die er ook ex officio MOE TEN zijn, en van hulp is in de regel geen sprake. Dit maakt het werk, dat toch al niet gemakkelijk is, tot een last waar men een afkeer van gaat krijgen. Dit schorum zonder een spoor van sociaal gevoel en penghasian is de moeite niet waard. Wij maakten een dagtocht van tien uur rijden, ruim 50 km (men kan niet sneller rijden in dit terrein en als we niet constant doorgereden hadden, waren we in geen 15 uur aangekomen, waar de meesten over die trip berg-op en berg af twee dagen doen) en mochten toen zelf voor onze paarden zorgen, hout zoeken en dergelijke. Dat doe je maar ééns, natuurlijk! Alleen mijn persoon lijke koelies kwamen die dag nog aan het einddoel, zodat we tenminste een mok koffie kregen en slapen konden. De rest kwam de volgende dag tegen tien uur aanzakken. Als mijn hoofd mantri en ikzelf ook niet zulke uitste kende paarden hadden, dan hadden ze het op de laatste tournée afgelegd. Zo zijn b.v. de paarden van onze twee jongste employé's helemaal niet aan het eind gekomen. Ze legden het on derweg af. Op de laatste dag van de ritten kreeg ik een paard te leen. Ik zond mijn eigen paarden Juni en Juli aan de lijn vooruit. Het paard, dat ze wel zo lief waren geweest, om voor mij af te staan was vet. Dat had me te denken moeten geven, maar ik ben niet bang op een knol en eraf krijgt hij me niet. Toen ik opsteeg, ging ie dereen opzij in de verwachting, dat het beest er vandoor zou gaan. Dat verwachte ikzelf ook en nam de nodi ge maatregelen om daar tegen te kun nen. Inplaats daarvan vliegt het beest meteen recht omhoog en slaat met een achterover met mij eronder. In een onderdeel van een seconde was alles gebeurd. Ik maakte een smak van belang en ik verzeker je, dat enige honderden kilo paard een aardig gewicht is, om op je body te krijgen. Mijn bril vloog enige meters weg, maar was niet kapot. Ikzelf was ook niet kapot, maar het is nu ruim een week geleden en ik kan nog niet bukken zonder te vloeken. Ik liet da delijk mijn jonger paard Juli halen en steeg daar op. Dat is een van mijn heldendaden. Die dag reden we maar In ons nummer van 1 december jl. verscheen de eerste van een serie brieven, die dokter J. M. A. van Groenendaal, als gouvernementsarts geplaatst in Ruteng, West Flores, aan familie en kennissen in Neder land schreef over zijn verblijf en werk in dit voor de meesten onzer onbekende stukje Indonesië. Hier nevens opnieuw een (groot) frag ment uit een brief van dokter Van Groenendaal (en zijn vrouw Adri, eveneens arts) aan Nederlandse re laties. drie uren, maar voornamelijk in dalen. Dit is geen prettige manier van rijden, vooral niet als de helling naar bene den meer dan 30 graden wordt. Het ging echter wel. Ik hoorde later, dat iedereen op die helling afstijgt en het paard leidt. Wij deden dat echter niet en ik zou het ook niet hebben kunnen doen. Men zakt op die afstand ruim 700 m. Qua natuurschoon was de tocht werkelijk wonderbaar en ik ben er daarom niet rouwig om hem te hebben gemaakt. Ik offer er echter geen paard aan op. Juli moet zeker twee maanden rust hebben en daarom is het maar goed, dat de nu volgende trip de laatste van het seizoen zal zijn en ik daarna nog één tocht maak door Ngada vóór daar de zware regens in zetten. Daar heb ik andere paarden voor. Wat die regens betreft, daar moet ik je nog een mop van vertellen van de laatste trip. We kwamen aan een oord en dat heet Naun Kadjang. Er is een school. Wij gaan altijd naar plaatsen, waar een school is, omdat ik door het nazien van de hele kin derschaar een betrouwbare indruk krijg van de algemene ziektetoestand van het gebied, waarin ze ligt. Ik heb dit jaar toch minstens 10.0000 kinde ren nagezien. Het gaat gemakkelijk, want men heeft ze altijd ter beschik king en het kost niets, ook de obat kost niets. Een soort premie op 't naar de school zenden, hetgeen vrijwillig is, omdat er nog geen schoolwet be staat en er voorlopig ook niet komt. Ik vraag steeds ook naar het aantal meisjes, dat op een school gaat. Dat geeft ook een indruk van bepaalde toestanden. Neemt men aan, hetgeen bijna overal uitkomt, dat er meer meis jes op een populatie overblijven, dan jongens, dan is het naar de school zenden van de wanita (een veel te mooi woord voor deze stinkende en steeds overvloedig onder schurft, lui zen en fram. bedolven stakkertjes) nog zeer matig is. Boven de derde klas komen ze vrijwel nooit. De leefijden in de klassen zijn ook niet in overeen stemming met de klas. Maar ik begon met bij het onderzoek van een school de klassen streng te gescheiden te laten opdraven, zag ik al gauw, dat dit niet de minste zin had. Men ziet kinderen van 12 jaar in 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 10