120.000 spaanse realen ontvangen. Door deze meer merkbare toeneming van de Westerse bestuursbemoeienis in Java's Binnenlanden zou volgens Raffles "de weldadige invloed van het Europese gezag zich meer en meer kunnen doen gevoelen". Destijds wa ren de Westerlingen nog vol zelfver trouwen en overtuigd van hun eigen superioriteit. Daarmede was intussen een toestand geschapen, die tot het bittere einde in 1941 zou voortduren, dus een 130 jaar lang. Een en ander legde het Engels bestuur intussen geen windeieren, want ofschoon in 1802 de totale opbrengst der Javaanse vogel nestklippen op een drie ton werd ge schat, bracht Raffles' maatregel toch nog een 200.000 gulden's jaars in het Britse laadje. Brengen wij thans een bezoek aan de opziener der vogelnestklippen bij Ka- rang Bolong en wel in gezelschap van de 2e luitenant van Rees en zijn ka meraden, die in 1845 vanuit hun gar nizoen te Gombong daar een uitstapje heen maakten. In zijn nog steeds le zenswaardig boek "Herinneringen uit de loopbaan van een Indisch Officier" (het werd in 1941, kort vóór de Japan se bezetting nog herdrukt) geeft hij er een smakelijke beschrijving van. De opziener, de Hr. Driessen, was een beleefd en gastvrij man, die daar in de eenzaamheid een kleine boeken verzameling bezat en daarin zich re gelmatig verdiepte, zodat Van Rees hem spottend "professor" noemde. Deze had te maken met het Inlandse hoofd, de wedana en in zijn dienst had hij een Javaanse mantri-pakhuis meester. Bij de steile rotsen vond men, behalve de woning van Driessen, nog een ver vallen fortje met een slaperige bezet ting, welke vesting tegen een Euro pese vijand onverdedigbaar was en slechts dienst deed als bangmaker "voor een bevolking, die nooit iets kwaads in den zin had". Het bezat slechts één stuk geschut, dat op het pakhuis gericht was, en de bezetting hield zich voornamelijk bezig met het herstellen der instortende wallen. De volgende dag leidde de mantri de gasten naar het pakhuis, waar men enkel een hoop vogelnestjes aantrof, vol ongedierte, een restant van de vorige pluk, blijkbaar afgekeurde der de soort. Daarop werd hun de slaap kamer van Njai Lara Kidoel, de godin van de Zuidzee (Indische Oceaan) ge toond. In dit vertrek stond een keurig opgemaakt ledikant, met een tafel, waarop een spiegel. "Wie betaalt de ze kamer?" vroeg van Rees. "Het Gouvernement", luidde het antwoord. Van Rees was hier stom verbaasd over. Een Christelijk Gouvernement verleende gastvrijheid aan een heiden se godin! Doch de schrijver had die nen te bedenken, dat deze kamer en de daar gebrachte offers eenvoudig een voortzetting waren van de oude adat, nog bestaande toen het nestjes plukken een bezit der Vorsten was. En ofschoon deze heren zich Panata- gama, dus: Regelaar van de Gods dienst, noemden, belette deze titel niet, dat zij aan de plaatselijke godheden de verering bleven bewijzen, die hun sedert eeuwen toekwam. Trouwens, hoe zou men zonder deze eerbewijzen nestplukkers hebben kunnen bewegen, om zich langs de tientallen meters lange ladders naar de gevaarlijke grotten te wagen, waar elke misstap de dood betekende. Ook het brave Gouvernement wilde de bijgelovige bevolking niet voor het hoofd stoten en betaalde zelfs de sedekah of heil - maaltijd ter ere der godin. Mijn vriend, dr. Th. Pigeaud schreef in zijn Javaanse Volksvertoningen (par. 92) een uitvoerige en wat recenter beschrijving der feestelijkheden bij het begin van en tijdens het nestjes pluk ken, die Van Rees niet heeft bijge woond. Een plukker daalt langs de rotanladder naar beneden. (Uit: "Die Ostasiatische Inselwelt" van Dr. S. Friedmann) Wij lezen in par. 92 van het genoemde werk, dat het praalbed in de gouver- nementsloods omhangen was met zij de en gebatikte kains. De Javaanse kapspiegel stond tegen de kussens, want zelfs een godin is wel eens ijdel. De zorg voor dit vertrek berustte bij de vrouwelijke toekang gedong, die tijdens het nestjesplukken, dat drie maal per jaar geschiedt, elke donder dag het bed in orde brengt. Tevens offert zij vruchten en bloemen. Op de vrijdag vóór het plukken vraagt zij de godin verlof, om te beginnen en zij antwoordt op dit verzoek zelve in stemmend, alsof zij door de godin be zield was. Bij het nu volgende feest worden niet minder dan 9 karbouwen en 2 geiten geslacht, waarvan een klein deel bij de grotten wordt neergelegd. De rest van het vlees is natuurlijk voor de offeraars. Ook worden er voorstellin gen gegeven: op die vrijdag een wa- jang-poerwavertoning en 's avonds een maskerspel. Ook nadat op zater dag de pluk begonnen is wordt nog feestgevierd, nl. een tajoebandans (danspartij), waarbij de dansvrouwen met hun gelaat steeds naar het ver blijf der godin gewend dansen. Ver moedelijk is deze dans de oudste kern der verering van de njai Lara Kidoel en is het overige, de wajangvertoning en de maskerdans, er later bij geko men, toen de groeiende afzet der vo gelnestjes wat meer geld in de desa bracht. Nu nog iets over de heilmaaltijd, waar over Van Rees' tijdgenoot, de grote geoloog Franz Junghuhn ons in zijn boek Java dl. I een en ander mede deelt. Hij woonde het feest te Rang- kob, aan de zuidkust van Goenoeng Kidoel bij. Voor het daar eveneens aanwezige huis der godin worden op het gras matten uitgespreid, waarop men de spijzen plaatst. Alvorens het maal begint, wordt de godin beleefd uitgenodigd, om aan het feest deel te nemen. Na het (Moslimse) gebed wer pen alle aanwezigen zich ter aarde, teneinde de godin gelegenheid te ge ven, om ongezien van de spijzen te proeven. Aan wat overblijft - en dat is héél wat, want goden en geesten plegen slechts de "geest" der spijzen te nuttigen, terwijl zij het meer stoffe lijke voor de gewone stervelingen o- verlaten - doen de gasten zich uitmun tend te goed, onder de welluidende tonen van de gamelan. Terwijl Junghuhn ons een prachtige beschrijving schenkt van de tegen de rotsen aanstormende golven, te fraai om hier verkort op te nemen - Jung huhn was een hartstochtelijk bemin naar der Natuur - verhaalt Van Rees over het gevaarlijke werk der nestjes plukkers. Te voren zijn reeds lange touwladders van rotan gereed ge maakt, die, uitgeworpen, bijna het ko kende en schuimende water bereiken. Daarlangs daalt de vermetele pluk ker af, verzekerd van de door de of fers en heilmaaltijden verworven gunst der zeegodin. Hij is gewapend met een korte lans met weerhaak, om de nestjes van de rotswand af te halen, die hij daarna opbergt in een meege voerde tas of net. Een misstap op de slingerende touwladder kan hem het leven kosten. Eindelijk heeft hij een der door de zee gevormde grotten bereikt, waar hij te voren een soort bamboestellage heeft gebouwd. Deze gebruikt hij om de grot met zijn hon derden nestjes binnen te dringen, ter wijl het wild schuimende water onder hem rijst of daalt. Is zijn tas vol, dan aanvaardt hij de moeizame terugtocht. Doch niet allen keren van dit gevaar lijke werk terug. Van Rees en zijn vrienden, over de rand van de rots omlaag kijkende, (lees verder volgende pagina) 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 11