vrouwelijke strijders, die geheel in het
zwart gekleed waren, een zwarte koe-
piah droegen en een zwart masker op
hadden. Ik heb enkelen van hen per
soonlijk gekend, zoals Hamidsjah en
zijn vrouw. Beiden waren van' de
"Tengkorah Putih".
Het moment kwam, dat de Martapoe-
ra-rivier-lijn storing had. Dus moest
ik die storing opsporen en opheffen.
AlleenI Met mijn veldtelefoon, ge
reedschap en een kapmes, fietste ik
van het telefoonkantoor over de Koen-
brug het Chinese Kamp door langs de
Oostelijke oever van de Martapoera-
rivier tot de laatste Chinese woning
van de familie Thio Tek Hien, die bij
zonder vriendelijk en gastvrij voor mij
was en waar ik ook mocht uitrusten.
Vanaf dit laatste huis tot de buiten
post bedraagt de afstand ongeveer
zes kilometer, wat te voet afgelegd
moest worden vanwege het feit, dat
het moerasgebied was. Het wemelde
er van de slangen en varanen. Natuur
lijk was de storing in de meeste ge
vallen in het moerasgedeelte, zoals
deze keer. Toen ik mij in het moeras
gebied bevond, al ploeterend door de
modder, links en rechts takken weg
kappend, werd mijn aandacht getrok
ken door beweging in het struikgewas.
Even later verschenen voor mij drie
personen, geheel in het zwart gekleed,
gemaskerd en gewapend. Twee had
den lange Japanse geweren en één een
Owen-gun, die kenbaar de leider van
het groepje was. Het waren duidelijk
leden van de "Tengkorah-Putih". Mijn
eerste reactie was natuurlijk schrik
ken. Rustig blijven en vooral vriende
lijk en beleefd zijn, dacht ik bij mijzelf.
"Tabé saudara", riep ik, mijn kapmes
in de schede stoppend en nam een
ontspannen houding aan, terwijl ik
mijn armen slap liet hangen en gelijk
tijdig mijn handen 45° buitenwaarts
draaide, zodat zij konden zien, dat ze
leeg waren. Voor hen duidelijk, dat ik
ongevaarlijk was. Even bleven ze zo
naar mij staan kijken. Toen vroeg de
man, die de Owen-gun droeg: "Kamoe
sinjo Pon-Setik ka?" "Boedjoer hei,
kada mengrampoeti", antwoordde ik
om hen aan het lachen te maken, maar
ook om te laten horen, dat ik Bandje
rees sprak. Immers, alleen zij, die
werkelijk van het land hielden, spra
ken het Bandjerees. Zij kwamen nader
en de leider zei, dat hij van me ge
hoord had en daarom met mij het één
en ander te bespreken had. Snel pro
beerde ik mij te herinneren, of ik in
het verleden misschien een Indonesiër
had beledigd of onjuist behandelde.
Gelukkig kon ik mij iets dergelijks niet
herinneren. Ik heb op dat gebied dus
een schone lijst, dacht ik opgelucht.
Zij zochten een droog prekje uit en
gingen zitten. Omdat ik wist, dat het
voor hun adat onbeleefd zou zijn, in
dien ik bleef staan, terwijl zij tegen
mij spraken in zittende houding, ging
ik eveneens bij hen zitten. Tot mijn
geruststelling merkte ik, dat er geen
.T
Drs. van Pernis stuurde ons deze foto van de geslaagden voor de middagcursus (allen
staande op de achtergrond) van de Kweekschool te Bandjermasin, genomen op 23 maart
1950. Van het op de voorgrond zittende lerarencorps herinnert hij zich alleen de namen
van de Engelse leraar Rogge (tweede van links), het toenmalige hoofd van de school, de
heer Veeneklaas (zesde van links), het hoofd onderwijsdienst Situmorang (achtste van
links), en Tengku Nazar (zesde van rechts), die niet lang daarna schoolhoofd werd. De
Heer van Pernis is de eerste van rechts. Misschien andere bekenden?
vuurwapen op mij gericht werd, het
geen mij een bijzonder ontspannen
gevoel gaf.
De leider bood mij een sigaret aan,
daarna stak hij er zelf een op en dit
voorbeeld werd door de andere twee
personen gevolgd, die nog steeds
niets hadden gezegd. De leider zweeg
ook een poosje en staarde in de verte
naar de overkant van de Martapoera-
rivier, trok een paar keren aan zijn
sigaret en vroeg dan: "Jeen bent dus
sinjo Pon-Setik?" "Inderdaad, ik ben
het", antwoordde ik hem. "Hoe komt
het, dat je nog steeds werkt, terwijl
de anderen in staking zijn gegaan?"
Ik zei, dat ik tot op heden van niemand
opdracht had ontvangen, om het werk
neer te leggen en dat ik me er niet van
bewust was, dat het tegen de wil van
het Indonesische volk was. Dat was
dan wel goed. "Maar, waarom dan een
geheime lijn geplaatst voor toean van
Zanten en voor die rijke Chinees in
Telawang?" vroeg hij mij. Daar heb je
het gedonder. Nu moet je wel een heel
goed antwoord weten, wil je hem niet
ontstemmen, dacht ik. Dus drukte ik
mijn sigarettenpeukje zorgvuldig uit
om mijzelf tijd te gunnen "het ant
woord" te vinden.
Dat was ten eerste opdracht van de
heer van Zanten en ten tweede om te
voorkomen, dat ik dubbel werken moet
voor dat kleine beetje geld, dat ik
verdien. Want, jullie bezorgen mij dub
bel werk door steeds de telefoonlijnen
door te knippen." Gelach onder de
drie toehoorders. "Jullie maken toch
ook gebruik van de telefoondienst, niet
waar?" zei ik er nog bij. Gemompel
onder de drie. Ik kon niet precies
horen, wat ze zeiden, omdat ze op
gedempte toon spraken, maar wel kon
ik enkele woorden opvangen, zoals
"kasian djua hei" en "adil". Zo was
het dan wel goed, onder één voor
waarde: geen geheime lijnen meer
aanleggen en geen militaire lijnen
meer onderhouden. "Awas sinjo Pon-
Setik, djangan pegawai salahla, nanti
djiwanja bisa melajang." Zij stonden
op, gaven mij een hand en verdwenen
in de richting vanwaar zij waren ge
komen. Later, toen de "Tengkorah-Pu
tih" zich in het openbaar kon vertonen,
mocht ik hun telefoonlijn naar hun
hoofdkwartier aan de djalan Oelin on
derhouden, waar ik tijdens deze werk
zaamheden de heer Moenir ontmoet
te, die goed bevriend met mij was en
later een hoge officier werd bij de
"Alri". Hij vroeg mij: "Ajo Rich, ikoet
saja, Santu hitala". Ik weigerde. Later
hoorde ik, dat hij gearresteerd werd,
omdat hij in Pleihari aan het hoofd
stond van een actiegroep aldaar. Hij
is nu kolonel, zoals ik heb vernomen.
Maar inderdaad, al die tijd dat ik nog
voor de P.T.T. te Bandjermasin werkte
en een lijn-storing moest opsporen, of
een lijn moest leggen, zei ik tot me
zelf:
"Awas sinjo Pon-Setik, djangan pega
wai salahla; nanti djiwanja bisa mela
jang."
Tamat,
Aandelen en obligaties in
OUDE INDISCHE
ONDERNEMINGEN
Heeft u deze nog, wat doet u
er mee?
Wij verzamelen deze stukken.
Aanbiedingen, liefst schriftelijk
aan:
Mr. F. H. B. Berger
Pr. Mauritslaan 102
Den Haag. Tel. 070 -55 12 13
Bij geen gehoor:
tel. 071 - 15 51 77
17