POIRRIE u Barends nam telefonisch contact op met mijn chef in Batavia en zijn familie in Bandoeng. Het resultaat was dat hij besloot met achterlating van de "Zee vaarder" naar Java terug te keren. Enkele dagen later vertrok hij, samen met Wout met een van de laatste vlieg tuigen dat Bali aandeed. Uiteraard hadden wij gedurende zijn verblijf intensief met Barends van ge dachten gewisseld. Het relaas van zijn tocht na Makassar door straat Alas, via Laboean Hadji en bezuiden Lom bok langs overtuigde ons met een zeer ervaren zeiler te doen te hebben, wiens advies voor ons van grote waar de zou kunnen zijn. En zo kwam ons plan ter sprake om naar Australië uit te wijken. Aanvan kelijk gaf hij niet veel commentaar. Maar de dag voor zijn vertrek zei hij: "Met die prauw van jullie maak je geen 10% kans in Australië aan te komen. Als het jullie ernst is, mag je de "Zee vaarder" gebruiken. Als 't je lukt en we overleven deze oorlog krijg ik hem wel weer terug en anders is toch alles verloren." Natuurlijk namen we dit genereuze aanbod met beide handen aan. De "Zeevaarder" was een volkomen zeewaardig jacht met een lengte van ca. 8 m. een breedte van ruim 2 m. en een diepgang van 1.20 m. Er was een kajuitje met slaapbanken voor twee personen. Het zeiloppervlak bedroeg ruim 30 m2 en er was een 10 pk hulp- benzinëmotor. Een vloeistofkompas, sextant, een kijker, een gelijkstroom- radio-ontvanger en een groot aantal zeekaarten voltooiden de uitrusting. Kortom, we konden het niet beter wensen. Alle door ons ingeslagen levensmid delen, water etc. werden naar de "Zee vaarder" overgebracht en aangezien de ligplaats in de haven van Benoa ons niet veilig genoeg leek, brachten wij ons schip over naar de oostkant van het eilandje Sarangan, waar een paar diepe geulen toegang gaven tot Straat Badoeng en de Indische Oce aan. En zo vloog de tijd om met deze voor bereidingen en de Japanse bombarde menten die nu bijna dagelijks plaats hadden. Een sensatie was het toen we de gro te Amerikaanse kruiser "Houston" za gen voorbijvaren in de richting van Straat Bali. Ook kwamen er nu kleine groepjes Amerikaanse jachtvliegtuigen langs, die vanaf Port Darwin van ei land tot eiland vlogen. Eén van deze groepen raakte boven ons vliegveld in gevecht met een aantal Japanse ja gers. Er waren verliezen aan weers kanten en de grimmige werkelijkheid van de oorlog was weer een stap naderbij gekomen. De spanning steeg met 'de dag en het was voelbaar dat de crisis niet lang meer zou kunnen uitblijven. Ik controleerde al mijn instructies nog eens: de noodsalarissen voor het per soneel lagen klaar en konden worden uitgereikt. De kas was de laatste we ken klein gehouden en de boeken wer den elke dag afgesloten. In een spe ciaal aangemaakt waterdicht omhulsel zou ik ze mee kunnen nemen. Mijn taak als vernieler was het in brand steken van alle voorraden vliegbenzi- ne, die in drums nabij het vliegvefd of elders lagen opgeslagen. In onze bèngkèl waren een 25-tal ijzeren sleu tels aangemaakt om de afsluitdoppen van de drums snel te kunnen openen en na enige oefening was het resul taat bevredigend. Dat zou ook wel nodig zijn, want onze kleine weermacht bestond slechts uit het Balische korps lichtbewapende Prajoda's onder commando van K.N.I. L. officieren, zeker niet in staat om langdurig weerstand te bieden aan de geroutineerde en zwaarbewapende vijand. Begin februari kregen wij een drietal op Java gebouwde pantserauto's en drie kanonnen voor kustbatterijen. De ze laatste zijn echter nooit in stelling gekomen. Een komische noot was de aankomst van Java van een tweetal militaire verlofgangers ca 15 februari, nl. de bekende schilders Rudolf Bon net en Willem Hofker, de laatste ver gezeld van zijn vrouw. Ik denk dat ze bij het leger geen raad met ons wisten merkte Bonnet droogjes op en zij ver dwenen naar Oeboed, waar ze na de Japanse bezetting nog korte tij*d met rust werden gelaten. Op 18 februari hadden we een verga dering ten huize van de assistent resident van Zuid-Bali, J. H. van Beuge en daar werden alle te nemen maatre gelen nog eens doorgesproken. Tot dusver hadden we onze plannen ge- "Dat van de Kaninefaten snap ik wel, maar hoe komen nou al die Olievaten in ons land?" heim gehouden, maar na afloop van de vergadering lichtte ik van Beuge daarover in. Hij en de vijf controleurs van Zuid-Bali hadden opdracht van de regering in elk geval op hun post te blijven. Zij waren zich volledig bewust van de daaraan verbonden risico's, maar hebben zonder aarzelen hun taak tot het laatste toe vervuld. En toen brak 19 februari aan. Om 2 uur 's middags kwam Casper langs met een vertrouwelijk bericht: de Japanse invasievloot was onderweg en kon tegen de avond verwacht worden. De officiële bevestiging kwam ca. twee uur later en onmiddellijk begonnen wij ons program af te werken. Ik gaf opdracht de noodsalarissen uit te betalen en de boeken af te sluiten. Daarna reed ik naar het vliegveld, gevolgd door een vrachtauto met een man of 25. De vaten werden geopend, het spon gat naar onder gekeerd en een bran dende fakkel werd er in geworpen, 't Werd een ware vuurzee, die naar ik later hoorde zelfs op de Javawal, 150 km naar het westen, zichtbaar was. De tweede opslagplaats lag bij het hoofd van de havendam naar Benoa, en ook daar ging al spoedig de brand in. In de haven van Benoa lag nog een prauwtje beladen met vier drums vlieg- benzine voor eventuele bevoorrading van watervliegtuigen. Ik reed er heen alleen vergezeld van onze mandoer I Tjekeg. En toen bleek dat we de sleutels voor het openen der afsluit doppen achtergelaten hadden. Geen nood, de vier drums werden over boord gewerkt. Ze zonken niet maar dreven weg met de stroom. Een blun der die later ons geluk zou blijken te zijn. Terug naar Den Pasar, waar ik af scheid nam van ons kantoorpersoneel en onze bedienden. Kasboeken en res tant kas, enkele honderden guldens, waren ingepakt en werden in de auto gelegd. Ik maakte m'n radio onklaar, de Jappen zouden er niets aan hebben. Bij het assistent-residentkantoor stond Joop van Beuge zijn geheime docu menten te verbranden. We namen af scheid. leder van ons ging op zijn eigen wijze een onzekere toekomst te gemoet. Ik reed langs het Balihotel, waar de drankvoorraden waren ver nietigd en het tot hulphospitaal inge richte Satryahotel. En daar stond bij de ingang een kleine, eenzame, ver laten figuur. Ik herkende haar, 't was Zr. van Riemsdijk uit Singaradja, die bij het leger was gedetacheerd. Maar dat leger was al enkele uren geleden in westelijke richting teruggetrokken en ze bleef alleen achter met het Bali nese personeel en dat had toen ook maar de benen genomen, vertelde ze. Ze vroeg wat ik ging doen en toen ze hoorde wat we van plan waren vroeg ze of ze meemocht. Ik was op die (lees verder volgende pagina) 19

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 23