DIE LAASTE WEEK Toe Jesus eindelik sij moeder moes groet om die laatste heilige week te ontmoet, toe voel MARIA alreeds die lem in haar hart en vra Hom met bevende stem: "Ag Jesus, mij eië, enigste kind, waar sal jij jou op Sondag bevindt?" "Sondag is Ek 'n koningsseun en strooi hulle palmtakke voor mij heen". "Ag Jesus, mij eië, enigste kind, waar sal jij jou op Maandag bevindt?" "Maandag is Ek 'n swerverskind, wat nêrens slaapplek of skuiling vindt". "Ag Jesus, mij eië, enigste kind, Waar sal jij jou op Dinsdag bevindt?" "Dinsdag is Ek een wereldprofeet En verkondig wat niemand op aarde weet". "Ag Jesus, mij eië, enigste kind, waar sal jij jou op Woensdag bevindt?" "Woensdag is Ek die arme geringe, verkwansel vir dertig silverlingen". "Ag Jesus, mij eië, enigste kind, waar sal jij jou Donderdag bevindt?" "Donderdag, in die oppersaal is Ek die lam bij die avendmaal". "Ag Jesus, mij eië, enigste kind, waar sal jij jou op Vrijdag bevindt?" "Ag Moeder moet hier die vra niet stel... van Vrijdag durf Ek jou niks vertel". "Ag Jesus, mij eië, enigste kind, waar sal jij jou Saterdag bevindt?" "Saterdag is Ek 'n korreltje graan wat moet sterf in die aarde, om op te staan" (In het Kerstnummer van 1973 plaatste Tjalie de laatste twee coupletten van dit prachtige gedicht van een on bekende Zuid-Afrikaanse dichter, die Mevrouw P. Jüch- Arnold hem toezond, en waardoor hij zeer werd getroffen. Onlangs ontvingen wij het volledige gedicht van Mevr. Jüch, dat wij nu opnemen. - Red.) Toen ik ongeveer tien jaar oud was, verhuisde ons gezin naar een grote woning. In het nieuwe huis waren uit gestrekte bijgebouwen. Ook al kon meteen een echtpaar kebon/kokkie in één van de achterste vertrekken wor den ondergebracht, er waren nog ka mers genoeg over. En als oudste, grootste en flinkste van 't gezin vroeg ik of ik één zo'n kamer voor mezelf hebben mocht. Na een tijd van aarzeling mocht het. Ik kreeg een eigen kamer met bed, kast, tafeltje en stoel en zo. Ik zat niet langer "onder het dak van Pa en Ma". Ik was groot en zelfstandig! Ik was er echt trots op. Ik weet niet wat Ma dacht. Tot nog toe waren alle kinderen altijd in het hoofdgebouw geweest, dicht bij haar en onder haar hoede. Veilig zo. En nu zat Tjalie buiten de gesloten hoofddeuren. Ach, we hadden een goede waakhond, de bedienden sliepen vier kamers van me vandaan. De buurt was veilig. Wat zou me kunnen deren? Op een nacht werd ik wakker, kon niet in slaap komen en besloot wat op het erf rond te kijken. Ik ging m'n kamer uit en stond op de gang van de bij gebouwen. Alles was donker. En toen zag ik tot mijn verbazing op de etens- tafel in de open achtergalerij een lam- poe templek staan, klein gedraaid. Wat was dat voor flauwe kul? We hadden toch electrisch licht? Zelfs de gaslichttijd was al voorbij! !k snapte "nul" van die lamp, ging even later toch maar weer slapen en herinnerde me de lamp de volgende ochtend al leen bij toeval. Want Ma had 'm al weer weggeborgen. "Waarvoor is die lamp, Ma?" "Ach, als er wat gebeurt 's nachts"Maar dan draai je toch het licht aan?" "Ach, je weet nooit'n aardbevingen het electrische licht werkt niet... zo'n lamp brandt altijd wel..." Ik merkte echt, dat Ma die vragen van me on gemakkelijk vond. Ik ging er niet ver der op in. Ouders hebben vaker van die rare ideeën Pas veel later realiseerde ik me wat er in haar hoofd omgegaan moet zijn. Een visioen van een rampnacht mis schien met instortende huizen. En al dat mooie electrischelicht zou niet meer werken. En haar zoontje was daar buiten. Alleen. Een lamp móest er zijn. Hoe eenvoudig ook. Om direct licht te brengen en hulp Ik weet niet hoe lang die lampoe tem plek buiten heeft gestaan. De lamp is nooit nodig geweest ook. Gelukkig. Maar nu, in onze rijke wereld tjok- en tjokvol electrisch licht en sterke hui zen en regeringsgaranties en levens verzekeringen, weet U, mis ik af en toe toch heel erg de "Engel van het Behoedende", die eens mijn moeder was. Ach nee, spot niet zo gauw om een "mammie-complex". Besef dat dit sóórt denken en handelen nu voorbij is. Dat de meesten van ons alleen denken aan de "instorting van het huis" met een machteloos en egoistisch schou derophalen. Of met zèlfbeklag alleen. En dat we niet langer meer kunnen denken als die eenvoudige bruine vrouw van Toeloengagoeng: "Als alles ineen stort, als het zelfs lijkt of God ons verlaten heeft, als ikzelf misschien niet te reddep ben, kan voor mijn kind IETS licht en hulp brengen in de Chaos?" Het gaat niet om het kleine en betrek kelijk waardeloze van die handeling. Het gaat om het besef van verantwoor delijkheid en waakzaamheid, het gaat om het niet capituleren voor het on meetbare, maar het moedig één stap voorbij de Onmeetbaarheid doen. Het zijn altijd zulke kleine daden geweest die de Mensheid hebben behoed voor uitroeiing. De Verrijzenis is geen "bijbelsprook je"; het is iets dat eeuwig met de Mens mee leeft. T.R. 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 5