HET GELUK VAN HET JAGEN
De tijgerin van Udjung Djawi
16
"De jacht behoort tot het zuiverste
repertoire van het menselijk geluk."
José Ortega Y Gasset
Door J. J. A. la Bastide
In de jaren 1956/57 werkte ik op de rubber-onderneming S.P.; op een 50 km ten
Z.O. van Medan gelegen. Deze onderneming werd aan de zuid-zijde begrensd
door z.g. "bos-reserve", een zeer groot, bij de ondernemings-concessie be
horend areaal, dat nooit ontgonnen was en voor het grootste gedeelte uit oerbos
bestond, afgewisseld door kleine en grotere hiaten lalang-wildernis en verlaten
ladang. Afgezien van enkele voetpaden, liep door dit gebied, dat bekend stond
als "Udjung Djawi", slechts één weg, die onze onderneming verbond met de
ten zuiden van Udjung Djawi liggende onderneming T.P.
Na een lange afwezigheid is Jager
Hans la Bastide weer present. Laten
wij de vertrouwde "spuit" uit de
geweerkast halen, ons grijsgroene
jachtpak aantrekken, en een paar
patronen in de zak steken en Hans
vergezellen langs de wildpaden van
Noord-Sumatra.
GHB.
Het was in die dagen mijn gewoonte
geregeld op vrije dagen over deze
weg te wandelen, waarbij ik bijna al
tijd wat te zien kreeg. Meestal een
of meer stuks zwartwild; soms een
kidang of een napu en altijd talloze
apen, prachtige vogels enz. De Ma-
leise beer, die daar ook voorkwam,
kreeg ik helaas nooit te zien. De na
tuur was er schitterend. Ten oosten
strekte zich de lalangwildernis uit, in
het westen, het primaire woud; som
ber en ondoordringbaar. Vooral in de
late namiddag, als de schaduwen lan
ger begonnen te worden en de zon
als een enorme oranje bal even boven
het woud scheen te hangen, was het
er heerlijk. De ergste hitte voorbij,
begon er een frisse wind te waaien,
terwijl overal de natuur "ontwaakte".
Het oorverdovende schateren van een
troep kia-kia's (slankapen): kia-kia-
kiakkiakkia-ah-ah-ah, het luide hon
kende geroep van de grote neushoorn
vogel; het boet-boet-boet- der spoor-
koekoeken en tenslotte de alomte
genwoordige, koor na koor invallende
cicaden. Als het wat later was gewor
den en van de ondergaande zon alleen
nog maar een oranje, rood, en geel
palet in de westelijke hemel te zien
was, kwamen de geitemelkers met hun
uiterst merkwaardig toenk-toenk-toenk;
net alsof er iemand met een grote
hamer op het ijs slaat.
Reeds in het begin van 1956 begon ik
geregeld tijgerprenten op deze weg te
zien. Eerst alleen van een middelma
tig grote tijgerin, maar later soms ook
van een iets grotere manlijke tijger;
echter nooit in eikaars gezelschap.
Op een avond, toen ik op bezoek was
bij een collega, de hr. J., kwam het
gesprek via wild en jacht op het on
derwerp tijgers. J. was betrekkelijk
kort in Indonesië en had nog geen
wild gezien. Ik weet niet wat mij er
toe bracht, op een gegeven ogenblik
te zeggen: "Als je met mij meegaat
in de jeep, dan zal ik je een tijger
laten zien. "Half in scherts, half, ik
moet het toegeven, na een vrij groot
aantal pilsjes. J. en vooral zijn vrouw
hielden mij echter prompt aan mijn
bluf, zodat wij tenslotte allen lachend
in de jeep stapten; mevr. J. vóór naast
mij, de hr. J. achter in. Ik besloot naar
de bosreserve te rijden.
Nog geen half uur later, kwamen we
dan ook aan de zuidgrens van de
onderneming aan en sloegen de smal
le zandweg door Udjung Djawi in. Het
was stik-donker, want de maan was
nog niet op. Door de conditie van de
weg, was ik gedwongen zeer langzaam
te rijden. Halverwege de onderneming
T.P., dus midden in de bosreserve
maakte de weg, die toch zeer onover
zichtelijk was door de hoge begroeiing
aan weerszijden, een flauwe bocht
naar het oosten. Nauwelijks waren wij
de bocht om of J. en zijn vrouw riepen
allebei tegelijk: "Wat is dat?!"
Tien meter voor ons, midden op de
weg, stond de tijgerin van Udjung Dja
wi. Duidelijk zichtbaar in het heldere
schijnsel van de koplampen, liet ze
ons nog rustig vijf meter naderbij ko
men en stapte toen koeltjes opzij om
de jeep te laten passeren. Ik was zo
verbluft, dat ik er niet eens aan dacht
om te remmen. In het voorbijgaan za
gen wij haar, op de manier van een
poes, aan de kant van de weg op haar
achterste zitten. Iets verder draaide ik
de jeep om, terugrijdende misschien
nog iets van haar te zien te krijgen.
Dat was haar echter toch te bar, want
toen we de lichten weer op dezelfde
plaats gericht hadden, zagen we haar
in de hoge lalang verdwijnen.
Dat ik me door dit toevallige avontuur
een aanzienlijke reputatie bij de fami
lie J. verwierf, hoeft geen betoog!
E.e.a. had echter mijn jagersinstincten
wakker geroepen en ik begon plannen
te beramen deze tijger te schieten. Met
mijn collega en goede vriend M. een
even enthousiast jager als ik, besprak
ik de mogelijkheden. Een dood varken
of een dode geit neerleggen bood
weinig kans op succes.
Hoewel een tijger wel degelijk kren
gen aanvreet, zelfs in verregaande
staat van ontbinding (zoals ik zelf her
haaldelijk had kunnen constateren)
zou zij het lokaas toch ver met zich
mee de wildernis inslepen, waar het
heel moeilijk terug te vinden zou zijn.
Een val bouwen? Ik had één keer een
tijger in een val gevangen, twee jaar
tevoren en de ervaring was van dien
aard dat ik toen gezworen had het
nooit meer te doen. Wij besloten ten
slotte een geit te kopen, deze in een
oersterk doch verplaatsbaar hok aan
de kant van de betrokken weg door
Udjung Djawi neer te zetten en in de
buurt in een boom te posteren, in de
hoop dat het geblaat van de geit de
tijgerin zou aantrekken.
Zo gezegd, zo gedaan. Eigenhandig
bouwden wij op een zondagochtend in
maart 1956 een kansel in een geschik
te boom; ongeveer vier meter boven
de grond; het verplaatsbare geitenhok
lieten wij door een Chinese timmer
man maken. Het kopen van de geit
leverde echter aanvankelijk moeilijk
heden op. Het is merkwaardig, maar
zodra een Indonesiër in de gaten
heeft, dat men een geit wil hebben
om als lokaas voor een tijger te die
nen, dan weigeren zij subiet er één
te verkopen. Zelfs in dit geval, waar
het dier hoegenaamd geen enkel risi
co liep, daar het veilig in een sterk
hok zou worden opgesloten. Men vindt
dat "kassian"; dezelfde geit voor de
slacht verkopen doen zij wel; dat is
dan-niet "kassian"! Met veel listige
leugens lukte het tenslotte. Het was
echter een armzalig mager diertje,
verregaand zwanger ook nog.
Maar tenslotte was het dan toch zover,
en zaten wij, op een late zaterdagna
middag op onze mooie kansel. Onze
boom stond precies in dezelfde bocht
waar ik een maand tevoren met de
familie J. de tijger had gezien. Ik had
mijn jachtlamp bij me en het enige ge
weer op onze hele onderneming, de
dubbelloop cal. 16 van de Hr. Ir. A.
Laat ik U niet vermoeien met de ge
schiedenis van deze nacht. De er
varingen laten zich in het kort als volgt
opsommen:
a. De geit deed de gehele nacht geen
bek open.
b. De duizenden muskieten daarente
gen wél.
c. Twee geradbraakte jagers wankel
den de daaropvolgende ochtend
(met geit onder de arm) naar huis.
Fluks veranderden wij dan ook onze
strategie. We zouden voortaan iedere
nacht de geit in zijn hok sluiten, maar
zelf thuis (in een comfortabel en mus-
kietenvrij bed) het tijdstip afwachten